KGT1 les 29



Stil lezen (5-10 minuten)

Lesdoel hst 29: uitleg 
werkwoorden  verleden tijd

Lessonupvragen 

Programma vandaag  Hst 29
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson



Stil lezen (5-10 minuten)

Lesdoel hst 29: uitleg 
werkwoorden  verleden tijd

Lessonupvragen 

Programma vandaag  Hst 29

Slide 1 - Slide

Weer samen lezen 

waar waren we?

Slide 2 - Slide

timer
7:00
Alleen lezen
Dus: 
- niet praten
- geen telefoon 
- geen laptop
- geen oortjes 
- niet eten of drinken

Slide 3 - Slide

Lesdoel Hst 29
Je leert wat zwakke woorden in de verleden tijd te schrijven zoals: hij slikte, wij luisterden, ik praatte

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

't x-kofschip 

Slide 10 - Slide

t ex kofschip

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Schrijf het hele werkwoord en de verleden tijd van:
faxt

Slide 16 - Open question

Schrijf het hele werkwoord en de verleden tijd van:
gelooft

Slide 17 - Open question

Schrijf het hele werkwoord en de verleden tijd van:
proost

Slide 18 - Open question

Schrijf de goede vorm van het werkwoord in de verleden tijd:
Jay-Z (rappen) met een jongen van twaalf op het podium

Slide 19 - Open question

Schrijf de goede vorm van het werkwoord in de verleden tijd:
Het huis (branden) helemaal af

Slide 20 - Open question

Schrijf de goede vorm van het werkwoord in de verleden tijd:
Marokko (kloppen) Portugal in een zinderend duel.

Slide 21 - Open question

Schrijf de goede vorm van het werkwoord in de verleden tijd:
De verhuizers (laden) alle dozen in een vrachtwagen

Slide 22 - Open question

Welke vorm is goed?
Gisteren ..... de brandweer vier mensen
A
bevreed
B
bevrijdde
C
bevrijde
D
bevrijdden

Slide 23 - Quiz

Want hier was het de persoonsvorm 

Slide 24 - Slide

Welke vorm is goed?
De ... mensen waren erg opgelucht
A
bevrede
B
bevrijdde
C
bevrijde
D
bevrijdden

Slide 25 - Quiz

Hier was het niet de persoonsvorm, maar een bijvoeglijk naamwoord

Slide 26 - Slide

Welke vorm is goed?
De eigenaar van het .... pand stond erbij te huilen
A
verwoeste
B
verwoestte
C
verwoesten
D
verwoestten

Slide 27 - Quiz

Hier was het niet de persoonsvorm, maar een bijvoeglijk naamwoord

Slide 28 - Slide

Welke vorm is goed?
De brand ... ook naburige panden.
A
verwoeste
B
verwoestte
C
verwoesten
D
verwoestten

Slide 29 - Quiz

Want hier was het de persoonsvorm 

Slide 30 - Slide

Zelf aan de slag Hst 29
Wat?
Maken vraag 11
Hoe?
in je schrift
Let op!
we kijken niet na, behalve als je dat graag wil
Hoeveel tijd?
9-15 minuten
Klaar?
Of je mag verder lezen in het leesboek

Slide 31 - Slide

Nu tot einde van de les op Numo: 
taken 

Slide 32 - Slide

- ik heb gelezen in "De regels van drie"
- ik weet hoe je zwakke werkwoorden in de verleden tijd schrijft
Doel bereikt?

Slide 33 - Slide

Het pand                       = gebouw, huis
kloppen                         = verslaan, de beste zijn 
opgelucht                     = blij, zonder zorg
bepalen                         = zeggen dat iets zo is, moet gebeuren
met beide benen op de grond staan = realistisch, nuchter zijn 
Woorden   

Slide 34 - Slide