Monetair beleid

Monetair beleid
In deze LessonUp gaan we in op de onderdelen van het monetair beleid, al zal het wisselkoersbeleid weinig aandacht krijgen. We gaan in op de verkeersvergelijking van Fischer, de neutaliteit van geld, de zero lower bound, QE en de liquiditeitsval. Verder gaan we ook nog in op het belang van niet te veel en niet te weinig inflatie en waarom dit moeilijke opdracht voor de ECB is.
1 / 40
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Monetair beleid
In deze LessonUp gaan we in op de onderdelen van het monetair beleid, al zal het wisselkoersbeleid weinig aandacht krijgen. We gaan in op de verkeersvergelijking van Fischer, de neutaliteit van geld, de zero lower bound, QE en de liquiditeitsval. Verder gaan we ook nog in op het belang van niet te veel en niet te weinig inflatie en waarom dit moeilijke opdracht voor de ECB is.

Slide 1 - Slide

Onderdelen monetair beleid

Het monetair beleid is odnerdeel van het conjunctuurberleid en bestaat uit direct en indirect geldhoeveelheidsbeleid en wisselkoersbeleid.
Schematisch ziet

het er als volgt uit:


Slide 2 - Slide

Het monetair beleid bestaat uit:
A
conjunctuurbeleid en wisselkoersbeleid
B
direct en indirect geldhoeveelheidsbeleid
C
wisselkoersbeleid en geldhoeveelheidsbeleid
D
conjunctuurbeleid en geldhoeveelheidsbeleid

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Video

Geldhoeveelheidsbeleid
Het gelhoeveelheidsbeleid is gericht op het op peil houden van de interne waarde van de munt, d.w.z. er mag niet te veel inflatie zijn. Dit kan de centrale bank (CB) voorkomen door ervoor te zorgen dat de maatschappelijk geldhoeveelheid (M) gelijke tred houdt met de productie. In de Europese en Monetaire Unie (EMU) is het doel van de ECB de inflatie (net iets) onder de 2% te houden.

Slide 5 - Slide

De CB kan de geldhoeveelheid direct beïnvloeden door het opkopen van waardepapieren (meestal staatobligaties) bij banken. Dit heet ook wel openmarkt-transacties.

Hierdoor verruimt de liquiditeitspositie van banken (ze krijgen meer geld in kas) en de banken zullen dit over het algemeen willen uitlenen (daar verdienen ze immers op).

Het aanbod van geld op de kapitaalmarkt stijgt, waardoor de rente daalt.

Het aantal leningen stijgt (en besparingen dalen), waardoor M stijgt.

Slide 6 - Slide

Een andere manier om de geldhoeveelheid (direct) te beïnvloeden is het door het verhogen of verlagen van de verplichte reserves die banken moeten aanhouden bij de ECB.

Dit geld kunnen de banken niet gebruiken voor kredietverlening aan het publiek.

Als de CB banken verplicht om een groter bedrag in deze financiële reserve te stoppen, kunnen banken over minder geld beschikken.

Deze lagere liquiditeit leidt -via een beperking van het aanbod- dus tot een hogere geldmarktrente.

Slide 7 - Slide

Als rente stijgt, zal lenen door consumenten en bedrijven minder aantrekkelijk worden en sparen aantrekkelijker.

Het publiek (consumenten en bedrijven) hebben dus minder geld in handen dus daalt M.

Slide 8 - Slide

De CB kan de geldhoeveelheid indirect beïnvloeden door de rente aan te passen. Dat is een andere manier van de CB om de liquiditeitspositie van banken te beïnvloeden.
Banken kunnen op diverse wijzen geld lenen bij de CB. Hiervoor betalen zij rente aan de CB. Hoe duurder het lenen bij de CB is, hoe moeilijker het voor een bank is om aan geld te komen. 
Duur lenen bij de CB beperkt dus de liquiditeit van banken en zal daarom – via kleiner aanbod op de geldmarkt - leiden tot een hogere geldmarktrente.

Slide 9 - Slide

Als rente stijgt, zal lenen door consumenten en bedrijven minder aantrekkelijk worden en sparen aantrekkelijker.
Het publiek (consumenten en bedrijven) hebben dus minder geld in handen dus daalt M.
Als rente daalt, zal lenen aantrekkelijker worden en sparen onaantrekkelijker.
Hierdoor stijgt M.

Slide 10 - Slide

Als de centrale bank de maatschappelijke geldhoeveelheid wil vergroten, kan zij ....
A
de rente verhogen of de liquiditeitsmogelijkheden verruimen
B
de rente verlagen of de liquiditeitsmogelijkheden verruimen
C
de rente verhogen of de liquiditeitsmogelijkheden verkrappen
D
de rente verlagen of de liquiditeitsmogelijkheden verkrappen

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Video

Verkeersvergelijking van Fisher
De verkeersvergelijking van Fischer: M x V = P x T
M: maatschappelijke geldhoeveelheid
V: omloopsnelheid van geld
P: prijs
T: trade / transacties. Hier wordt het volume van de handel mee bedoelt, dus hoeveel producten er verkocht worden. Je gebruikt ook wel reële BBP: Yr.

Slide 13 - Slide

We gebruiken verkeersvergelijking van Fischer vaak om het verschil in invloed van de maatschappelijke geldhoeveelheid op de korte en de lange termijn weer te geven.


Slide 14 - Slide

Korte termijn:

We gaan er van uit dat op korte termijn de stijging van M leidt tot een stijging van T. Dit komt (o.a.) omdat er sprake is van prijsrigiditeit en dus de prijzen niet stijgen. Als V ook niet verandert, kan een stijging van de maatschappelijke geldhoeveelheid (M) alleen leiden tot een stijging van het reële BBP (T).

Een stijging van de maatschappelijke geldhoeveelheid heeft dus een positief effect op de reële economie.

Slide 15 - Slide

Lange termijn:

We gaan er van uit dat op lange termijn de stijging van M leidt tot een stijging van de prijzen (P) en niet van Y.

Dit komt, omdat volgens de theorie, Y weer terug gaat naar de natuurlijke productieomvang.

Slide 16 - Slide

Uitgaande van de verkeersvergelijking van Fisher, zal een stijging van de maatschappelijk geldhoeveelheid ...
A
Op korte termijn de prijs stijgen en op lange termijn het reële BBP stijgen
B
Op korte termijn de prijs gelijk blijven en op lange termijn het reële BBP stijgen
C
Op korte termijn het BBP stijgen en op lange termijn alleen de inflatie toenemen
D
Op korte termijn het BBP gelijk blijven en op lange termijn het reële BBP stijgen

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

Neutraliteit van geld

Als je als CB de geldhoeveelheid aanpast om de vraag (en dus de productie) van goederen te beïnvloeden, is de CB bezig om reële kant van de economie (de hoeveelheid producten) te sturen met de monetaire kant.


Dat werkt echter niet altijd.

Slide 20 - Slide

In het geval van neutraliteit van geld kan de economie niet (verder) gestimuleerd worden door de geldhoeveelheid te vergroten.

Dit gebeurt als de productiecapaciteit al maximaal is (zodat een vergroting van M niet kan leiden tot een vergroting van Y), of op lange termijn als Y terug gaat naar het natuurlijk productieniveau.

Slide 21 - Slide

Zero lower bound

Door het bestaan van chartaal geld, is de ondergrens van de rente gelijk aan 0.

Bedenk maar wat er zou gebeuren als de rente wel onder de nul zou komen. Bij een negatieve rente zou iedereen zijn spaargeld omzetten in chartaal geld en dat thuis gaan ‘oppotten’(om te voorkomen dat je moet gaan betalen voor het ‘op de bank’ zetten van je geld).

Slide 22 - Slide

De bank heeft dan geen geld meer om uit te lenen. Dit willen ze voorkomen, dus de rente zal niet negatief worden.


Door het marktmechanisme zou ook voorkomen moeten worden dat rente negatief wordt: als sparen niets meer oplevert, zullen mensen hun geld eerder chartaal aanhouden en dus niet meer 0 een spaarrekening op de bank zetten. Het aanbod van geld daalt, waardoor de rente (prijs van geld) weer zou moeten stijgen.

Slide 23 - Slide

Kwantitatieve verruiming (Quantitative Easing; QE)


Als verdere verlaging van de rente niet meer kan (door de zero lower bound), kan de CB proberen de economie te stimuleren door middel van kwantitatieve verruiming.

Slide 24 - Slide

De centrale bank maakt geld en koopt daarmee op grote schaal waardepapieren, zoals staatsobligaties, van de banken.

De banken krijgen daardoor meer kasmiddelen om krediet te gaan verlenen.

Het uiteindelijke doel daarvan is een stijging van de bestedingen en het stimuleren van economische groei.

Slide 25 - Slide

Oefenopgave

In het recente verleden heeft de ECB geprobeerd de negatieve gevolgen van de crisis te verzachten door het voeren van kwantatieve verruiming.

a) Leg uit hoe dit (in theorie) zou moeten werken.

b) Verdedig de mening van veel economen die dit beleid een slecht idee vinden (en denken dat het effect op de reële economie erg klein is).


Slide 26 - Slide

Uitwerking oefenopgave
a) De centrale bank maakt geld en koopt daarmee op grote schaal waardepapieren, zoals staatsobligaties, van de banken.

De banken krijgen daardoor meer kasmiddelen om krediet te gaan verlenen. Als bedrijven en gezinnen meer lenen, nemen de consumptie en investeringen toe. Hierdoor stijgt de productie en wordt economische groei aangewakkerd..

Slide 27 - Slide

b) Kritiek op basis van verkeersvergelijking van Fisher: Op langere termijn zal de economie terugkeren naar het natuurlijk productieniveau en zal een stijging van de maatschappelijke geldhoeveelheid (M) alleen maar leidden tot inflatie (stijging P).

Slide 28 - Slide

Liquiditeitsval
Als de rente in de buurt komt van de nul procent, kan dit leiden tot een liquiditeitsval. Dit betekent dat het de CB niet meer lukt om de maatschappelijke geldhoeveelheid te vergroten door de kredietmogelijkheden van de banken te verruimen (door bijv. QE). De rente is zo laag, dat banken niet bereid zijn om het tegen die lage rente uit te lenen.

Slide 29 - Slide

Maar zelfs als het extra geld wel in de maatschappelijke geldhoeveelheid terechtkomt heeft dat geen zin meer.

De reële sector reageert dan niet meer op een vergroting van M. Het extra geld dat de huishoudens (op één of andere manier) krijgen, wordt niet uitgegeven, maar opgepot (inactief gehouden). In termen van de verkeersvergelijking van Fischer, M stijgt, maar V daalt, zodat P x T niet verandert.

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

Waarom niet te veel inflatie?

Te veel inflatie tast de koopkracht van mensen aan.

Ook kan het vertrouwen van de consument (en de producent) dalen, waardoor er minder gevraagd wordt (consumptie en investeringen kunnen dan afnemen).

Slide 32 - Slide

Tevens betekent een stijging van de prijzen dat je ook voor het buitenland duurder wordt.

De internationale concurrentiepositie verslechtert dus.

Hierdoor daalt de export en dus de effectieve vraag.

De binnenlandse productie zal afnemen, waardoor dus het BBP daalt.

Hoge inflatie kan dus onze welvaart aantasten.

Slide 33 - Slide

Ook zal door inflatie spaargeld minder waard worden.  Als er veel inflatie is, kan het dus betekenen dat er minder gespaard wordt. Dat kan op korte termijn misschien wel betekenen dat er veel geconsumeerd wordt  (als de inflatie tenminste niet het vertrouwen van de consument teveel aantast), waardoor BBP stijgt, maar op lange termijn betekent minder spaargeld een daling van het aanbod van geld op de geldmarkt en dus een stijging van de rente. Hierdoor worden investeringen duurder en wordt er misschien minder geïnvesteerd. De productiecapaciteit groeit dan niet (of minder).

Slide 34 - Slide

Waarom niet te weinig inflatie?

(Angst voor deflatie)



Te weinig inflatie, of misschien wel deflatie, zorgt er voor dan consumenten hun aankopen uit gaan stellen in de hoop dat de prijzen in de toekomst nog verder gaan dalen.

Hierdoor daalt dus de consumptie en dus de effectieve vraag. De productie daalt hierdoor en de economie groeit dus niet (of krimpt zelfs).

Slide 35 - Slide

Moeilijke opdracht ECB

De ECB heeft in principe maar één doelstelling: zorgen dat de inflatie ‘binnen de perken’ blijft, d.w.z. niet boven de 2% komt, maar ook niet veel er onder.

De ECB heeft hiermee een moeilijke taak, omdat:


- Niet alle landen in het eurogebied dezelfde inflatie hebben, en de ECB heeft maar één uniform middel heeft.

Slide 36 - Slide

- De maatregelen die de ECB neemt pas werken met een vertraging van zo’n anderhalf tot twee jaar door in de economie.


- Economische voorspellingen op zo’n termijn zeer moeilijk/onbetrouwbaar zijn. Dus het is niet zeker dat een maatregel juist getimed blijkt (achteraf).

Slide 37 - Slide

Wisselkoersbeleid

Het wisselkoersbeleid zou gericht zijn op het stabiel houden van de externe waarde van de munt.

Dit kan door opkopen / verkopen van munten.

Hierdoor verandert vraag / aanbod van een munt en verandert de wisselkoers.

Slide 38 - Slide

Ook kan de CB de rente laten stijgen / dalen, waardoor het land meer / minder aantrekkelijk wordt voor buitenlandse beleggers en de koers van de munt apprecieert / deprecieert. (Zie hiervoor Lessonup over wisselkoersen.)


De ECB voert echter geen (actief) wisselkoersbeleid.

Slide 39 - Slide