H2 herhaling

Leerdoelen checken H2 §2.1 t/m §2.3


Elke vraag is multiple-choice. Welke omschrijving past het beste bij het leerdoel?
1 / 28
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leerdoelen checken H2 §2.1 t/m §2.3


Elke vraag is multiple-choice. Welke omschrijving past het beste bij het leerdoel?

Slide 1 - Slide

Leg uit hoe het ging met de Nederlandse economie in de 18e eeuw.
A
Het ging goed met de Nederlandse economie. In handel kon veel geld worden verdiend. Er was bijna geen werkloosheid en armoede kenden veel mensen ook niet.
B
Het ging goed met een klein deel rijke mensen in de Nederlandse economie. In handel en nijverheid kon veel geld worden verdiend.
C
Het ging niet goed met de Nederlandse economie. De nijverheid en handel gingen steeds verder achteruit. Bedrijven maakten minder winst en er kwam steeds meer armoede en werkloosheid.
D
Het ging niet goed met de Nederlandse economie. De nijverheid en handel gingen steeds verder achteruit. Een kleine groep mensen bouwden wel mooie buitenhuizen.

Slide 2 - Quiz

Leg uit welke sociale verhoudingen er waren in Frankrijk.
A
Ondernemers in de handel en nijverheid werden niet rijk en hadden minder rechten dan edelen en geestelijken. Er was wel grote armoede onder de Franse boeren. Edelen hadden privileges.
B
Ondernemers in de handel en nijverheid werden wel rijk, maar hadden minder rechten dan edelen en geestelijken. Edelen en geestelijken hadden privileges. . Er was grote armoede onder de Franse boeren.
C
Ondernemers in de handel en nijverheid werden wel rijk, en hadden daardoor meer rechten dan edelen en geestelijken, dit heette privileges . Er was grote armoede onder de Franse boeren.
D
Ondernemers in de handel en nijverheid werden niet rijk en hadden minder rechten dan edelen en geestelijken. Er was wel grote armoede onder de Franse boeren. Edelen en geestelijken hadden privileges.

Slide 3 - Quiz

Leg uit welke nieuwe ideeën er ontstonden.
A
In de 18e eeuw kregen mensen het idee dat ze meer konden verklaren met het verstand (verlichting). Mensen waren gelijk geboren en daarom hadden mensen dezelfde rechten: mensenrechten.
B
In de 17e eeuw kregen mensen het idee dat ze meer konden verklaren met het verstand (verlichting). Mensen waren gelijk geboren en daarom hadden mensen dezelfde rechten: mensenrechten.
C
In de 18e eeuw krijgen mensen het idee dat ze meer konden verklaren met het verstand (verlichting). De koning was gelijk en moest zich aan de wet houden.
D
In de 18e eeuw krijgen mensen het idee dat ze gelijk waren. Daarom kregen mensen mensenrechten enwerd er een grondwet bedacht, met grondrechten.

Slide 4 - Quiz

Leg uit hoe de Franse Revolutie begon.
A
Lodewijk XVI had geld nodig en wilde meer belasting heffen. De burgers kwamen ondertussen in opstand tegen de privileges van de eerste en tweede stand, op 14 juli 1789.
B
Lodewijk XIV had geld nodig en wilde meer belasting heffen. De burgers kwamen ondertussen in opstand tegen de privileges van de eerste en tweede stand, op 14 juli 1789.
C
De Staten-Generaal in Frankrijk wilde niet meer belasting heffen en kwam in opstand. Dit deden zij op 14 juli 1789, door de Bastille te bestormen.
D
De vertegenwoordigers van de derde stand vonden de nieuwe voorstellen voor belastingheffing oneerlijk en riepen het volk toe tot opstand, die begon op 14 juli 1789.

Slide 5 - Quiz

Welke verandering vond er niet plaats tijdens de Franse Revolutie.
A
De privileges van de edelen de geestelijken werden afgeschaft
B
In 1791 werd een democratische grondwet aangenomen. De FR was nu een democratische revolutie.
C
Er werd een algemeen kiesrecht ingevoerd.
D
Frankrijk werd ook een constitutionele monarchie, waar de koning zich moet houden aan de grondwet.

Slide 6 - Quiz

Welke verandering vond er niet plaats in Frankrijk onder Napoleon?
A
Napoleon dwong het parlement een wet aan te nemen waardoor hij dictator werd
B
Napoleon kroonde zichzelf ook nog tot keizer, nadat hij dictator werd.
C
Napoleon was verlicht en voerde wetten in over het burgerlijk recht.
D
Napoleon was niet verlicht en voerde wetten in die de rechten van burgers inperkte.

Slide 7 - Quiz

Leg uit hoe Europa onder Frans bewind kwam.
A
Het Franse leger werd groot dankzij de dienstplicht. Franse soldaten zagen zichzelf als bezetters en schaften allemaal democratische republieken af. Napoleon werd bij Waterloo verslagen.
B
Het Franse leger werd groot dankzij de dienstplicht. Franse soldaten zagen zichzelf als bevrijders en namen democratische wetten aan. Napoleon werd verslagen bij Waterloo.
C
Het Franse leger werd groot dankzij de dienstplicht. Franse soldaten zagen zichzelf als bevrijders en riepen in landen democratieën uit. Napoleon werd verslagen bij Waterloo.
D
Franse soldaten zagen zichzelf als bevrijders en riepen in landen democratieën uit met. Napoleon was een uitstekend generaal, maar werd uiteindelijk verslagen bij Waterloo.

Slide 8 - Quiz

Leg uit hoe en waarom de patriotten in opstand kwamen.
A
De patriotten vormden vrijkorpsen en joegen regenten uit steden weg. Een Pruisisch leger trok in 1787 Nederland binnen en de patriotten vluchtten naar Frankrijk.
B
De patriotten vormden vrijkorpsen, want ze wilden dat Nederland weer een democratie werd. Ze verspreidden gedrukte teksten met de oproep aan het volk om in opstand te komen.
C
De patriotten kwamen in opstand omdat het slecht ging met de republiek. Ze gaven de regenten en de stadhouder de schuld. Zelf waren ze voor democratie. De patriotten drukten verzetskranten en pakten de wapens op.
D
De patriotten kwamen in opstand omdat het slecht ging met de republiek. Ze gaven de regenten en de stadhouder de schuld. Zelf waren ze voor democratie. De patriotten kwamen in opstand en joegen regenten weg.

Slide 9 - Quiz

Welke politieke verandering in Nederland vond niet plaats vanaf 1795?
A
De regenten stonden hun macht af aan patriotten, nadat de patriotten met behulp van een Frans leger Nederland binnenkwamen.
B
De patriotten riepen de Bataafse Republiek uit en in 1798 nam het parlement een grondwet aan.
C
Nederland werd een eenheidsstaat, waarin gemeente- en provinciebesturen moesten gehoorzamen aan het rijk.
D
Nederland betaalde vanaf 1795 geen belasting meer aan Frankrijk en hoefde ook geen soldaten meer te leveren, Nederland was immer een Bataafse Republiek en geen Frans gebied.

Slide 10 - Quiz

Leg uit welke invloed de Fransen hadden in Nederland.
A
Het metriek stelsel werd ingevoerd. Ook moesten Nederlandse soldaten in dienst van het leger. In Nederland werden gelijke rechten voor burgers ingevoerd (verlicht idee) en er werd een burgerlijke stand ingevoerd.
B
Het metriek stelsel werd ingevoerd. Nederlandse soldaten hoefden niet meer in dienst bij het leger. In Nederland werden gelijke rechten voor burgers ingevoerd en er werd een burgerlijke stand ingevoerd.
C
Nederlandse soldaten hoefden niet meer in dienst bij het leger. In Nederland werden gelijke rechten voor burgers ingevoerd en er werd een burgerlijke stand ingevoerd. Dit waren verlichte ideeën.
D
Het metriek stelsel werd ingevoerd, waardoor we nu nog meters en kilo's gebruiken . In Nederland werden gelijke rechten voor burgers ingevoerd (verlicht idee) en er werd een burgerlijke stand ingevoerd.

Slide 11 - Quiz

Leg uit wat de verlichting te maken heeft met de afschaffing van de slavernij.

Slide 12 - Open question

Leg uit wat abolitionisme met de verlichting te maken heeft.

Slide 13 - Open question

Wat zijn grondrechten?
A
Rechten voor alle mensen
B
Rechten van burgers die in de grondwet zijn vastgelegd
C
Wetten die bepalen hoe een staat geregeerd wordt
D
Plichten die burgers moeten naleven

Slide 14 - Quiz

Wat is een rechtsstaat?
A
Een staat waarom alleen de koning zich aan de wet moet houden
B
Een staat waarin godsdienstige wetten leidend zijn
C
Een staat waarin iedereen zich aan de wet moet houden
D
Een staat waarin het volk geen grondrechten geeft

Slide 15 - Quiz

Hoe wordt de tijd van pruiken en revoluties ook wel genoemd?
A
Het zesde tijdvak
B
Het zevende tijdvak
C
Het achtste tijdvak
D
Het negende tijdvak

Slide 16 - Quiz

Wat hield de verlichting in?
A
De scheiding van kerk en staat
B
Een beweging die geloof boven verstand stelde
C
Het idee dat de maatschappij gebaseerd moet zijn op verstand
D
De invoering van het metriek stelsel

Slide 17 - Quiz

Wat is een democratische revolutie?
A
Een staatsgreep door de koning
B
Een volksopstand die leidt tot een democratische grondwet
C
Het invoeren van een monarchie
D
Een referendum over een wet

Slide 18 - Quiz

Wat betekent gematigd?
A
Voorstander van grote veranderingen
B
Tegenstander van iedere vorm van verandering
C
Voorstander voor beperkte veranderingen
D
Voorstander van revolutie

Slide 19 - Quiz

Wat houdt de scheiding van kerk en staat in?
A
De koning is gebonden aan de grondwet
B
De overheid e religieuze organisaties bemoeiden zich niet met elkaar
C
Religieuze wetten hebben voorrang op burgerlijke wetten
D
Religieuze organisaties controleren de staat

Slide 20 - Quiz

Wat is een referendum?
A
Een volksstemming over een belangrijk onderwerp
B
Een vergadering van de regering
C
De machtsovername door een politieke partij
D
De goedkeuring van een grondwet door het parlement

Slide 21 - Quiz

Wat is het metriek stelsel?
A
Een staatkundige indeling van Nederland
B
Een democratische vorm van kiesrecht
C
Een tiendelig systeem voor maten en gewichten
D
Een systeem van burgerlijke rechten

Slide 22 - Quiz

Wat betekent eenheidsstaat?
A
Een staat waar alle provincies onafhankelijk zijn
B
Een staat waar alle bestuurders democratisch gekozen worden
C
Een staat waarin gemeente- en provinciebesturen moeten gehoorzamen aan het landsbestuur
D
Een staat waarin de kerk boven de overheid staat

Slide 23 - Quiz

Wat mis een patriot in de 18e eeuw?
A
Een voorstander van het behoud van privileges
B
Een voorstander van democratie in Nederland
C
Een tegenstander van revoluties
D
Een bondgenoot in de Franse tijd

Slide 24 - Quiz

Wat gebeurde er in de Franse tijd in Nederland?
A
Nederland werd onafhankelijk van Frankrijk
B
Nederland werd een bondsstaat
C
De slavernij werd afgeschaft
D
Nederland stond onder sterke Franse invloed

Slide 25 - Quiz

Wat betekent superioriteitsgevoel?
A
Het idee dat je beter bent dan iemand anders
B
Het streven naar gelijkheid
C
Het opheffen van koloniën
D
Het behouden van koloniën

Slide 26 - Quiz

Wat is racisme?
A
Het idee dat alle mensen gelijk zijn
B
Het streven naar de dekolonisatie
C
Het idee dat er mensenrassen zijn waarvan het ene betere is dan de ander
D
Het streven naar afschaffing van slavernij

Slide 27 - Quiz

Wat is abolitionisme?
A
Een beweging voor afschaffing van slavernij en slavenhandel
B
Het idee dat één mensenras superieur is aan de ander
C
Het streven naar een bondsstaat
D
Een beweging voor beperkte veranderingen in de maatschappij

Slide 28 - Quiz