Ga rustig zitten en wacht op instructie van de docent
startopdracht onderdelen van de vrouw/ reductiedeling
1 / 21
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 3
This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Donderdag 16 december 2021
Jas uit en op de kapstok
mobiel in de tas
Ga rustig zitten en wacht op instructie van de docent
startopdracht onderdelen van de vrouw/ reductiedeling
Slide 1 - Slide
Startopdracht
Je gaat met je verkeerde hand de tekst van doelstelling 4 overschrijven doel van de reductiedeling
Je krijgt daar vijf minuten de tijd voor.
timer
5:00
Slide 2 - Slide
Baarmoeder
Eicel
Vagina
Eileider
Eierstok
Baarmoederwand
Slide 3 - Drag question
Filmpje celdeling
Slide 4 - Slide
0
Slide 5 - Video
filmpje Mitose wat is dat?
Slide 6 - Slide
0
Slide 7 - Video
Filmpje uitleg meiose
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Slide 10 - Video
Geslachtscel en Lichaamscel
Je kan het verschil noemen tussen een lichaamscel en een geslachtscel
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Meiose
Slide 13 - Slide
Gewone celdeling heet ook wel: A) mitose B)meiose
A
mitose
B
meiose
Slide 14 - Quiz
Er vindt celdeling plaats om zaadcellen te maken. Is dit mitose of meiose A) Mitose B) meiose
A
Mitose
B
Meiose
Slide 15 - Quiz
Wat is het verschil tussen mitose en meiose?
A) Bij mitose worden geslachtscellen gemaakt. B) Bij meiose worden geslachtscellen gemaakt.
A
Bij mitose worden geslachtscellen gemaakt
B
Bij meiose worden geslachtscellen gemaakt
Slide 16 - Quiz
Door welke celdeling is de eicel ontstaan? A) mitose B) Meiose C) Gewone celdeling
A
Mitose
B
Meiose
C
Gewone celdeling
Slide 17 - Quiz
Voortplanting waarbij twee geslachtscellen samenkomen, noemen we.....
A
Mitose
B
Meisose
C
Geslachtelijke voortplanting
Slide 18 - Quiz
Deze zaadcel bevat 23 chromosomen. Bij welke deling is deze zaadcel ontstaan? A) Mitose B) Meiose
A
Mitose
B
Meiose
Slide 19 - Quiz
Waar vindt de mitose plaats in ons lichaam? A) Alleen de huid B) Overal in het lichaam C) overal in het lichaam, niet in eierstok en teelbal. D) In de eierstokken en in de teelballen
A
Alleen in de huid
B
Overal in het lichaam
C
Overal in het lichaam, niet in eierstok en teelbal