This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Herhalingsstof
SO Geschiedenis 4.1 t/m 4.3 Wat moet je leren?
leerdoelen
begrippen
jaartallen
Personen
Slide 1 - Slide
Paragraaf 4.1 Een gelovige krijgsheer
De periode na het Romeinse Rijk noemen we de Middeleeuwen (500-1500)
Einde Romeinse Rijk leidt tot - bescherming valt weg - wegvallen van handel en steden - Stedelingen trekken noodgedwongen naar het platteland, waar zij boer worden
Boeren zoeken bescherming bij adellijke heren
Middeleeuwen was een echte standensamenleving
Slide 2 - Slide
De Germaanse stammen hebben vrij spel omdat er geen regering meer is
De handel valt stil
Het Romeinse Rijk valt uiteen
De Romeinse wegen worden niet onderhouden
De steden verdwijnen
Zet onderstaande zinnen op de juiste volgorde op de rode stippen
Slide 3 - Drag question
Bekijk de afbeelding hiernaast en schrijf op, van links naar rechts: 1. Tot welke stand deze mensen behoren en 2. een beeldelement waaraan je dat kunt zien
timer
3:00
Slide 4 - Open question
Paragraaf 4.2 Het rijk van de Franken
In de 4e en 5e eeuw trokken Germaanse stammen het Romeinse Rijk binnen
De sterkste van deze stammen waren de Franken
Karel de Grote is de meest bekende Frankische vorst
Door oorlog te voeren wist hij een groot grondgebied te veroveren
In het jaar 800 werd Karel de Grote tot keizer gekroond
Omdat het rijk van Karel te groot was om zelf te besturen, voerde hij het leenstelsel/feodalisme in.
Slide 5 - Slide
Hier staan landen van Europa. Horen ze wel of niet bij het rijk van Karel de Grote?
Sleep ze naar de juiste plek.
Nederland
België
Frankrijk
Italië
Duitsland
Engeland
Niet
Wel
Slide 6 - Drag question
Hier staat Karel samen met een leenman, Het is een soort stripverhaal. Sleep jij de teksten naar de juiste plek?
Ik ben Karel
Ik ben een vazal
Dit is het leen
Ik zweer trouw
Slide 7 - Drag question
A Boeren waren halfvrij. B Heren kregen de leiding over land in ruil voor hun hulp aan de vorst. C Heren lieten boeren werk verrichten. D Heren lieten ridders vechten. E Het systeem zorgde voor orde en rust in het land. F Het was een economisch systeem. G Het was een politiek systeem. H Veel heren hadden meer domeinen.
Welke zinnen gaan over het leenstelsel?
A
B, D, E, G
B
A, D, E, G
C
C, D, E, G
D
C, D, E, F
Slide 8 - Quiz
Welke plicht heeft een leenman?
A
Hij moet in zijn gebied doen waar hij zin in heeft.
B
Hij moet elke ochtend bijtijds opstaan.
C
Hij moet trouw beloven aan zijn leenheer en hem helpen bij het
bestuur en in de oorlog.
D
Hij moet delen van zijn gebied doorlenen aan onderleenmannen.
Slide 9 - Quiz
4.3 Een agrarische samenleving
Na het verdwijnen van het West-Romeinse Rijk ontstond er in West-Europa een agrarische samenleving: bijna alle mensen woonden op het platteland en leefden van de landbouw.
De meeste mensen woonden in dorpen, ook wel domein genoemd, en stond onder leiding van een heer: een koning, edelman, bisschop of abt.
De domeinen waren zelfvoorzienend
De landbouwgrond werd bewerkt via het hofstelsel.
Hierbij deden de horige boeren, die het domein niet mochten verlaten, het werk. Ook moesten zij herendiensten doen voor de heer.
Slide 10 - Slide
Kies de juiste aanvulling op deze zin: "Horigen in de tijd van monniken en ridders ..."
A
Kenden nauwelijks taakverdeling; alle mannen en vrouwen hielpen mee met de dagelijkse taken als weven, koken, spinnen, ploegen en het vee hoeden.
B
Mochten een deel van hun tijd van het domein van hun heer of klooster af, als ze zin hadden.
C
Waren boeren slaven, die geen bezit hadden en niet vrij waren.
D
Werkten op het land van een klooster of edelman, maar bewerkten ook hun eigen stukje grond bij hun kleine boerderij.
Slide 11 - Quiz
Bier brouwen
Herendiensten
Hout hakken
Wegen aanleggen
Bescherming ontvangen
Rechten van de horige boer
Plichten van de horige boer
Belasting betalen
Slide 12 - Drag question
Bron: 'De houder van de boerderij van Bouterhoven betaalt op 1 oktober veertien kleine zaken graan, met Pasen een kip en twaalf eieren, met Kerstmis vier karren sprokkelhout. Hij zaait met het zaad dat hij van de zolder van de heer ontvangt, maait en brengt de oogst op dezelfde zolder. Hij zorgt voor het plaatsen van 30 palen als de afsluiting van de hof wordt gemaakt'.
Deze bron gaat over:
A
Veiligheid
B
Leenstelsel
C
Herendiensten
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 13 - Quiz
Feodalisme / leenstelsel
Hofstelsel
Horigen
Domein
Economie
Politiek
Leenheer
Trouw / macht
Zelfvoorzienend
Slide 14 - Drag question
En nu?
De rest van deze les gaan jullie leren voor de toets. De toets is op 11 juni en wordt fysiek afgenomen.