wk 16: les 1 - 17 Functiewoorden

Donderdag 18 april - 2HAT1
  • 10 minuten stillezen
  • Hoe ziet periode 4 er uit?
  • Leesvaardigheid: functiewoorden (blz. 70)
  • Aan de slag!











timer
10:00
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Donderdag 18 april - 2HAT1
  • 10 minuten stillezen
  • Hoe ziet periode 4 er uit?
  • Leesvaardigheid: functiewoorden (blz. 70)
  • Aan de slag!











timer
10:00

Slide 1 - Slide

Deze les ga je leren...
...wat functiewoorden zijn en hoe ze je helpen om de structuur van een tekst te herkennen.

Slide 2 - Slide

Periode 4
Leesvaardigheid
  • H2, 3, 4 (herhaling)
  • H17, 18, 19, 32, 33, 34

Slide 3 - Slide

Herhaling klas 1: tekstopbouw
Inleiding 

Middenstuk/kern 

Slot 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Herhaling klas 1: tekstopbouw
Inleiding - anekdote, aanleiding, probleemstelling

Middenstuk/kern - afweging, argument, gevolg, nuancering, verklaring, constatering

Slot - oplossing, conclusie, advies, samenvatting

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Probleemstelling

Toelichting

Gevolgen

Tegenstelling

Slide 9 - Slide

Aan de slag!
  • Lees blz. 70
  • Maak opdr. 1, 2, 3, 4, 5
  • Maak de vragen op de volgende slides

Slide 10 - Slide

Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
A
argument
B
constatering
C
conclusie
D
anekdote

Slide 11 - Quiz

Een goede raad
A
argument
B
afweging
C
aanbeveling
D
verklaring

Slide 12 - Quiz

De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is.
A
argument
B
verklaring
C
conclusie
D
voorwaarde

Slide 13 - Quiz

Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
A
anekdote
B
tegenwerping
C
conclusie
D
aanleiding

Slide 14 - Quiz

Vaststelling van een feit of verschijnsel
A
voorwaarde
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 15 - Quiz

Nadenken over wat het beste is
A
afweging
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 16 - Quiz

Waar komt een afweging vaak voor?
A
aan het begin van een tekst
B
in de bron van een tekst
C
in het middenstuk van een tekst
D
aan het eind van een tekst

Slide 17 - Quiz

Relativering
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
B
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
C
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren
D
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.

Slide 18 - Quiz

Definitie
A
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip.
B
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
C
Nadenken over wat het beste is.
D
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.

Slide 19 - Quiz

Conclusie
A
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander.
B
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.
C
Vaststelling van een feit of verschijnsel.
D
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.

Slide 20 - Quiz

Tegenwerping
A
Laten zien dat een argument niet juist is.
B
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander.
C
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
D
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.

Slide 21 - Quiz

Weerlegging
A
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
B
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp
C
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
D
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen

Slide 22 - Quiz

Uitwerking
A
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
B
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
C
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is
D
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp

Slide 23 - Quiz

Einde van deze les

Slide 24 - Slide