'De'-woord > die De tas die daar ligt. Die tas
'Het'-woord > dat Het jongetje dat aan het spelen is. Dat jongetje.
Wat?
'Onbekend' (Iets wat ik niet snap)
'Verwijst naar een zin' (We gingen gisteren zwemmen, wat me goed bevallen is.)
'Overtreffende trap' (Dat is het mooiste wat ik ooit gezien heb.)