Toetsweek

Welkom TH1
1. Telefoon in de tas.
2. Plattegrond
3. Spullen pakken
4. Start met lezen
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom TH1
1. Telefoon in de tas.
2. Plattegrond
3. Spullen pakken
4. Start met lezen

Slide 1 - Slide

Leesmoment
Pak je leesboek ;)
Stel je vragen NA het leesmoment. 
Geen wc, water drinken, schrijven, kletsen, giechelen, geluiden maken, want dan zet ik je op het bord.
Je moet ook ECHT lezen, anders zet ik je alsnog op het bord.
timer
15:00

Slide 2 - Slide

Sterk werkwoord
Een sterk werkwoord verandert in de verleden tijd van klank.
Bijvoorbeeld: zwemmen, slapen, lopen, blazen.

Waarom is zwemmen een sterk werkwoord?
Wat is de vt van ik zwem?  Ik zwom/Ik heb gezommen.
timer
1:00

Slide 3 - Slide

Maandag 3 juli 9.40 uur
Je krijgt een Socrative over alle onderwerpen die we dit jaar hebben behandeld. 
We bekijken wat je hebt onthouden van dit jaar. 
Hij telt 1x mee. 

Slide 4 - Slide

Wat kun je leren?
Onregelmatige werkwoorden: zullen, zijn, kunnen, hebben, willen
Sterke werkwoorden: worden, zwemmen
De regel van t x k  f s ch p bij zwakke werkwoorden in de verleden tijd
Woordsoorten (lw bepaald en onbepaald),zn, bn, vz, ww
Zinsontleding (ow, pv, gez en lv)

Slide 5 - Slide

Zijn
tt en vt
Ik  ben- ik was
Jij bent- jij was
Hij/zij is- hij was
Wij zijn- wij waren
Jullie zijn-  jullie waren
Zij zijn- zij waren
Ik ben geweest
Hebben
tt en vt
Ik heb-ik had
Jij hebt-ik had
Hij/zij heeft-hij had
Wij hebben-wij hadden
Jullie hebben-jullie hadden
Zij hebben-zij hadden
Ik heb gehad
timer
4:00

Slide 6 - Slide

Cursus 7 spelling par. 13
Zullen

Ik  zal
Jij zult/    zul jij?
Hij/Zij zal
Wij/jullie/zij zullen
Ik/jij/hij zou
wij/jullie/zij zouden
Geen vdw!



Worden

Ik word
Jij wordt/ word jij?
Hij/Zij wordt
Wij/jullie/zij worden
Ik/jij/hij werd
wij/jullie/zij werden
vdw Geworden


Slide 7 - Slide

Wat is het synoniem van citeren?
Dat is dat iemand iets zegt. Hierbij is het belangrijk dat je dat wat er gezegd wordt tussen aanhalingstekens plaatst.
Sienna: "Ik snap er echt helemaal niks van mevrouw Ricke."
Ander woord hiervoor: aanhalen.

Slide 8 - Slide

Ik heb straks enorm veel zin in de zomervakantie
Kies uit: werkwoord (ww), voorzetsel (vz), lidwoord bepaald/onbepaald (lw), zelfstandig naamwoord (zn), bijvoeglijk naamwoord (bn)
Benoem de vetgedrukte woorden.

Slide 9 - Slide

Antwoord
heb= ww 
enorm= bn
zin= zn
in=vz
de= lw
zomervakantie=zn

Slide 10 - Slide

Ik had er graag heengegaan, als ik .....................had. (kunnen)
Wat is het voltooid deelwoord van kunnen?

Slide 11 - Slide

Zij wilt heel graag een slokje water drinken.
Is deze zin goed of fout?

Slide 12 - Slide

Willen
Hij / zij / het wil

Zonder die -t
Hij wil graag naar huis. 
Zij maakt graag een wandeling.

Slide 13 - Slide

Tegenwoordige tijd😊😊

Ik delete
Jij deletet
Hij/zij deletet
Wij deleten
Jullie deleten
Zij deleten


Verleden tijd😢😢

Ik deletete
Jij deletete
Hij/zij deletete
Wij deleteten
Jullie deleteten
Zij deleteten
VDW Ik heb gedeletet
timer
4:00

Slide 14 - Slide

Willen
Tegenwoordige tijd
Ik wil
Jij wilt, wil jij?
Hij wil
Wij/jullie/zij willen

Verleden tijd
Ik /jij/hij wilde
Wij/jullie/zij wilden
Vwd; gewild


Kunnen
Tegenwoordige tijd
Ik kan
Jij kunt, kun jij?
Hij kan
Wij/jullie/zij kunnen

Verleden tijd
Ik /jij/hij kon
Wij/jullie/zij konden
vdw; gekund

Slide 15 - Slide

Blz. 278- werkwoordspelling
Zwakke werkwoorden:
Hele werkwoord bijvoorbeeld; werken (zwak ww)/maaien
Persoonsvorm(pv): ik werk (vraagproef/tijdproef)/ik maai gras
Voltooid deelwoord (vdw): ik heb gewerkt/ik heb gemaaid
Let op verleden tijd: werk-en, dus te(n)/maai, dus de(n) (t x kfschp)


Slide 16 - Slide

Zwakke werkwoorden in de verleden tijd
Dat je in de verleden tijd (vt) soms -te(n)/ -de(n) schrijft heeft te maken met:

T X K F S CH P

Slide 17 - Slide

Woordsoorten
lw= de, het, een
vz=in, op, naast, tijdens, gedurende
bn=blauw, rood, mooi, lief, boos, stom, lelijk, knap, charmant
stbn=ijzeren, houten, plastic, nylon (stoffelijk)
zn=er staat een lw voor, je kunt er meervoud/enkelvoud van maken/verkleinwoordje van maken
en het is een mens/dier/plant/ding/eigen naam: Max/MacDonalds
ww=doe-woord, je kunt er ik/jij/hij/wij/jullie/zij voor zetten.

Slide 18 - Slide

Is 'doe' een pv/ow/gez
Aan het begin van de les/ doe/ je/ jouw telefoon/ in de telefoontas.
Persoonsvorm (tijdproef)- doe/deed
Ow (wie doet?)- je
LV( wat doe je in de telefoontas)- jouw telefoon
Gezegde (alle ww in de zin)- doe

Slide 19 - Slide

Lidwoorden
Bepaalde lidwoorden: de en het
Onbepaald lidwoord: een

Slide 20 - Slide

Afkortingen
sws, ff, blz, so, afz, mnu, lm, gwn, opdr, pw, enz, etc, prc, dwz, drm, wrm,w8, cu,brb, lol,lmfo, ltr, mvbe,jtch,sos,btr,afk,sg,gdn,afs,tz, ok, k, 
Maak twee kolommen: WhatsAppwoorden en Schooltaalwoorden. Zet de afkortingen in de juiste kolom. 

timer
5:00

Slide 21 - Slide

Schooltaalwoorden
afz= afzender /  opdr=opdracht /   so=schriftelijke overhoring
enz= enzovoorts/   etc= et cetera   /    blz= bladzijde
pw=proefwerk
dwz=dat wil zeggen
mvbe= momentje vrij boek erbij

Slide 22 - Slide

De geit schopt de boer
Persoonsvorm= doe de tijdproef
Onderwerp= wie schopt?- de geit
Lijdend voorwerp= wie/wat+pv+ow? - de boer
Gez= schopt
Let op: De boer wordt geschopt door de geit.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide