Snelcursus Geslachtsregels

Planning
-Boektoets (15 min.)
-Grammatik und üben (25 min.)
-Stundenplan (35 min.)
-Terugblik (5 min.)

1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Planning
-Boektoets (15 min.)
-Grammatik und üben (25 min.)
-Stundenplan (35 min.)
-Terugblik (5 min.)

Slide 1 - Slide

timer
15:00

Slide 2 - Slide

Lernziele
  • Je kunt het geslacht van een woord aangeven
  • Je kunt een medeleerling uitleggen welke lidwoorden er zijn

Slide 3 - Slide

Pak allemaal je schrift + pen

Slide 4 - Slide

Geschlechte 
  • Es gibt 3 Geschlechte in der deutsche Sprache: 

  • Männlich (der)
  • Weiblich (die)
  • Sächlich (das)

Slide 5 - Slide

Männlich (der)
  • männliche Personen, Tiere oder Berufe (der Stier, der Lehrer)
  • Wochentage (der Mittwoch, der Samstag)
  • Monate (der März, der Dezember)
  • Jahreszeiten (der Frühling, der Sommer)



Slide 6 - Slide

Weiblich (die)
  • weibliche Personen, Tiere oder Berufe
  • viele Wörter mit -e (80%)
  • Endet auf -heit, -keit, -schaft, -ion, -ung, -ei
  • die Tochter, die Kuh, die Busfahrerin
  • die Freiheit, Fröhlichkeit, Gesellschaft, Lektion, Umgebung
  • die Nase


Slide 7 - Slide

Sächlich (das)
  • Viele niederländische 'het' Wörter
  • Endet auf -chen, lein (Verkleinerungen)


  • das Haus, das Jahr, das Lied
  • das Mädchen, das Büchlein


Slide 8 - Slide

Extra info
  • Sommige woorden zijn samengesteld, bijvoorbeeld:
  • das Fahrrad (het rijwiel, de fiets)
  • das Königshaus

  • In zo'n geval bepaalt het laatste deel van een woord het lidwoord. 
  • Pak nu je iPad en log in!


Slide 9 - Slide

Vul het juiste lidwoord in

..... Mann
A
der
B
die
C
das

Slide 10 - Quiz

Vul het juiste lidwoord in

.... Kuh
A
der
B
die
C
das

Slide 11 - Quiz

Sleep de juiste uitleg naar het juiste geslacht
Mannelijk (der)
Vrouwelijk (die)
Onzijdig (das)
Persoon of dier (m)
Weekdagen
Maanden
Persoon of dier (v)
Eindigt op -heit, -keit
Eindigt op -ion, -ung
Eindigt op -chen, -lein
Eindigt op -schaft
Eindigt op -e (80%)
'het' woord in NL (80%)

Slide 12 - Drag question

Vul het juiste lidwoord in

.... Nase (neus)
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quiz

Vul de juiste lidwoorden in

Wir sehen uns ...... Spiel gegen ..... deutsche Mannschaft an.
A
die, der
B
das, der
C
der, das
D
das, die

Slide 14 - Quiz

Vul het juiste lidwoord in (der, die, das):

Wo hast du ......... Mädchen gesehen?

Slide 15 - Open question

Vul het juiste lidwoord in (der, die, das):

...... Freiheit der Menschen finde ich sehr wichtig.

Slide 16 - Open question

Vul het juiste lidwoord in (der, die, das):

Ich kann ....... Fahrrad nicht mehr finden.

Slide 17 - Open question

Wanneer gebruik je ein, eine, keine?
Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
Meervoud
eine
ein
keine
ein

Slide 18 - Drag question

An die Arbeit!
We gaan nu verder met de geslachten invullen van het 
zelfst. naamwoord. Oefen verder op de volgende slide. Laat zodra je de oefening af hebt je scherm score even aan mij zien. 


timer
5:00

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Link

Stundenplan
  • was? -> Een weekrooster maken
  • wie? -> In een groepje van 3 tot 4 personen
  • warum? -> Woordenschat omtrent schoolvakken opdoen
  • wann? -> Volgende week afronden. Neem kleurtjes mee. Mooiste rooster komt op een prikbord en het winnende groepje krijgt een prijs.

Slide 21 - Slide

Kijk nu terug naar de lesdoelen:
-Kun je het geslacht van een woord aangeven? 
-Kun je een medeleerling uitleggen welke lidwoorden er zijn?

Bespreek dit met degene naast je!

Slide 22 - Slide