This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Trappen van vergelijking
Slide 1 - Slide
Basisregel
- Vergrotende trap: woord + -er
- Overtreffende trap: woord + -est
old
older
oldest
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Trappen van vergelijking
Words with 3 or more syllables
(Woorden van 3 lettergrepen of meer:
- Vergrotende trap: more
- Overtreffende trap: most
expensive
more expensive
most expensive
Slide 5 - Slide
intelligent
more intelligent
most intelligent
Slide 6 - Slide
Trappen van vergelijking
Je weet hoe je trappen van vergelijking gebruikt bij woorden met één en met drie of meer lettergrepen, maar wat moet je doen bij woorden met twee lettergrepen?
Slide 7 - Slide
Trappen van vergelijking
Je weet hoe je trappen van vergelijking gebruikt bij woorden met één en met drie of meer lettergrepen, maar wat moet je doen bij woorden met twee lettergrepen?
Bij woorden met twee lettergrepen moet je kijken naar waar het woord op eindigt!
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
2 lettergrepen: more / most
boring - more boring - most boring
famous - more famous - most famous
cheerful - more cheerful - most cheerful
Slide 10 - Slide
Onregelmatige vormen
good - better - best
bad - worse - worst
few - fewer - fewest
little - less - least
many - more - most
much - more - most
Slide 11 - Slide
Practice!
Slide 12 - Slide
Wat zijn de trappen van vergelijking voor: Tall?
A
taller-tallst
B
taller-tallest
C
more tall-most tall
D
tallier-talliest
Slide 13 - Quiz
Wat zijn de trappen van vergelijking voor: big?
A
bigger - biggest
B
more big - most big
C
biger - bigest
D
bigier - bigiest
Slide 14 - Quiz
Wat zijn de trappen van vergelijking voor: easy?
A
easier - easiest
B
more easy - most easy
C
easyer - easyest
D
easyr - easyst
Slide 15 - Quiz
Wat zijn de trappen van vergelijking voor: famous?
A
famouser- famousest
B
more famous- most famous
C
famousser - famoussest
D
more famouser - most famousest
Slide 16 - Quiz
Wat zijn de trappen van vergelijking voor: incredible?
A
incredibler- incrediblest
B
more incredibler - most incrediblest
C
incredibleer - incredibleest
D
more incredible - most incredible
Slide 17 - Quiz
Wat zijn de trappen van vergelijking voor: important?
A
importanter -importantest
B
more important - most important
C
more importanter - most importantest
D
importantly - importantliest
Slide 18 - Quiz
What is your (funny) ...... subject at school?
Slide 19 - Open question
Welk rijtje is juist?
A
Good - Better -the Best
B
Good - Gooder - Goodest
C
Beautiful - Beautifuler - Beautifulest
D
Small - More small - Most small
Slide 20 - Quiz
Welk rijtje klopt niet?
A
nice - nicer - the nicest
B
happy - happier - the happiest
C
bad - badder -the baddest
D
beautiful - more beautiful - the most beautiful
Slide 21 - Quiz
That group is _____ the other group.
A
the more serious
B
the most serious
C
more serious than
D
most serious than
Slide 22 - Quiz
My sister has a ___ room than I have.
A
big
B
bigger
C
biggest
D
more bigger
Slide 23 - Quiz
I drive ___ than my husband.
A
safe
B
safer
C
safest
D
most safe
Slide 24 - Quiz
The teacher likes to have the ___ talks.
A
dull
B
duller
C
dullest
Slide 25 - Quiz
It is _____ than ever to find good football players.
A
more difficult
B
difficulter
C
most difficult
D
difficultest
Slide 26 - Quiz
Who is the (good) .... football player in the world?
A
better
B
gooder
C
goodest
D
best
Slide 27 - Quiz
The ... (little) you can do is study for the tests.
A
leasest
B
least
C
littlest
D
less
Slide 28 - Quiz
What is your ... (bad) subject at school?
A
badder
B
worse
C
worst
D
baddest
Slide 29 - Quiz
Vertaal de zinnen in het Engels: Tom is sterker dan Tim.