Herhaling signaalwoorden / signaalwoorden - verband

Herhaling signaalwoorden
Eerst herhalen we kort de signaalwoorden en hun verband.
Daarna gaan we verder met de functies van een inleiding en slot.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling signaalwoorden
Eerst herhalen we kort de signaalwoorden en hun verband.
Daarna gaan we verder met de functies van een inleiding en slot.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Wat geeft het signaal woord 'en' aan?
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Conclusie
D
Oorzaak - gevolg

Slide 5 - Quiz

Wat geeft het signaalwoord 'dus' aan?
A
Doel - middel
B
Reden of verklaring
C
Samenvatting
D
Conclusie

Slide 6 - Quiz

Wat geeft het signaalwoord 'toen' aan?
A
Vergelijking
B
Voorwaarde
C
Tijdaangevend
D
Opsomming

Slide 7 - Quiz

Wat geeft het signaalwoord 'daartoe' aan?
A
Doel - middel
B
Oorzaak - gevolg
C
Tegenstelling
D
Tijdaangevend

Slide 8 - Quiz

Wat geven de signaalwoorden 'met andere woorden' aan?
A
Conclusie
B
Doel - middel
C
Reden of verklaring
D
Toelichting of uitleg

Slide 9 - Quiz

Functies inleiding en slot
Functies inleiding:
- de aandacht trekken met een pakkend detail, anekdote of een opmerkelijke uitspraak.
- mening  of standpunt geven van de schrijver 
- vooraf een belangrijke conclusie trekken
- een voorbeeld geven over het onderwerp van de tekst
- een deskundige introduceren
- een samenvatting geven of de opbouw van de tekst geven
- de aanleiding geven voor het schrijven van de tekst.
- een waarschuwing of advies geven
- door belangrijke vragen te stellen

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Wat doet de schrijver in alinea 1?
A
Benoemt een kritisch standpunt.
B
Beschrijft een opvallende ontwikkeling.
C
Geeft opbouw van de tekst aan.
D
Geeft een samenvatting van de rest van het verhaal.

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Wat gebeurt er in alinea 1 en 2?
A
De schrijver beschrijft een voorbeeld.
B
De schrijver geeft een samenvatting.
C
De schrijver noemt een conclusie.
D
De schrijver stelt een onderzoeksvraag.

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Welke manier gebruikt de schrijver om de tekst in te leiden?
A
blikt vooruit op de toekomst.
B
geeft weer hoe Bloom Your Message is ontstaan.
C
geeft zijn mening over Bloom Your Message.
D
vertelt een grappig verhaaltje over Bloom Your Message.

Slide 19 - Quiz

Functies slot
Functies van een slot:
- een samenvatting geven (Kortom, al met al)
- een conclusie trekken (Dus, dan ook)
- een waarschuwing geven 
- een toekomstverwachting geven
- een voorbeeld geven 
- een aanbeveling doen (advies geven)

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Wat is de belangrijkste functie van de laatste alinea van de tekst?
A
een advies geven
B
een samenvatting van de hele tekst geven
C
een toekomstverwachting uitspreken
D
nieuwe gegevens toevoegen

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Wat concludeert Ruud Wever in de laatste alinea?
A
De groei van Schiphol zal ook in de toekomst doorgaan.
B
Luchthaven Schiphol kan op deze plaats niet meer groter worden.
C
Om te groeien moet Schiphol ingewikkelde machines gebruiken.
D
Op luchthaven Schiphol kun je altijd werklui en machines vinden.

Slide 26 - Quiz

Maak de examentekst + vragen

Slide 27 - Slide