Toetsvoorbereiding H7 en H8

Toetsvoorbereiding
1 / 53
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 53 slides, with text slides.

Items in this lesson

Toetsvoorbereiding

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Toetsvoorbereiding H7 en H8
-Schuif aan bij uitleg als je wilt
-Werk zelfstandig als je niet meeluistert
          -Maak oefenopdrachten
          -Leer voor de toets
          -Doe wat nodig is
          -Doe het rustig  

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Onderwerpen
7.1 Verschillende evolutietheorien
7.3 Dateren fossielen met chemische elementen (koolstof-14 datering, halfwaardetijd)
7.4 Ontstaan leven en eukaryote cellen
       Clades
7.5 Hardy-Weinberg
8.2 piramide van biomassa en productiviteit. energiestroomschema
8.3 Koolstof- en stikstofkringloop

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Onderwerpen
7.1 Verschillende evolutietheorien
7.3 Dateren fossielen met chemische elementen (koolstof-14 datering, halfwaardetijd)
7.4 Ontstaan leven en eukaryote cellen
       Clades
7.5 Hardy-Weinberg
8.2 piramide van biomassa en productiviteit. energiestroomschema
8.3 Koolstof- en stikstofkringloop

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Evolutietheorieën
Creationisme: alle levende 
wezens zijn door God 
geschapen
(christendom
jodendom,
islam etc.) 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Evolutietheorieën
Catastrofe theorie (Cuvier, 1768-1832)
Paleontoloog (fossielen onderzoek).
Verklaarde de aanwezigheid van
verschillende soorten in verschillende
aardlagen door catastrofes, steeds opnieuw
ontstaan van leven.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Evolutietheorieën
Lamarckisme (Lamarck,1744-1829)
Verworven eigenschappen tijdens het leven
worden doorgegeven aan de volgende
generatie.

Slide 7 - Slide

Soorten zijn NIET onveranderlijk
Evolutietheorieën
Darwinisme (Darwin, 1809-1882)
Survival of the fittest en Struggle for life in
boek “On the origin of species“.

Evolutie is een proces waarbij erfelijke
eigenschappen binnen een populatie
veranderen in de loop van de generaties als
gevolg van genetische variatie, voortplanting
en natuurlijke selectie.



Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Evolutietheorieën
Neodarwinisme 
De theorieën van Mendel (1822-1884) en de ontdekking van
DNA door Watson en Crick (1950) brachten de verklaring voor
de theorieën van Darwin.





Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Onderwerpen
7.1 Verschillende evolutietheorien
7.3 Dateren fossielen met chemische elementen (koolstof-14 datering, halfwaardetijd)
7.4 Ontstaan leven en eukaryote cellen
       Clades
7.5 Hardy-Weinberg
8.2 piraminde van biomassa en productiviteit. energiestroomschema
8.3 Koolstof- en stikstofkringloop

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Dateren van fossielen
Gidsfossielen – relatieve leeftijd
C-14 methode - absolute leeftijd

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

C-14 methode/ koolstofdatering
Bepalen van de absolute ouderdom van fossielen aan de hand van radio-isotopen.
Isotopen: chemische elementen die zich chemisch hetzelfde gedragen maar met een verschillende atoommassa.


Slide 12 - Slide

This item has no instructions

C-14 methode/ koolstofdatering
Bij dode organismen vervalt C14 tot N14. Hierdoor verandert de verhouding C12/C14.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

C-14 methode/ koolstofdatering
Elke 5730 jaar is de helft van de C-14 vervallen tot N-14. De halfwaardetijd is dus 5730 jaar.
De mate van verval is te meten
door de radioactiviteit te meten.

Geschikt voor fossielen tot 60.000
jaar oud.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeldvraag
Koolstofdatering
Via de C14-methode bepaalt een onderzoeker de ouderdom van een versteende boomstam. De boomstam bevat nog 12,5% van de oorspronkelijke hoeveelheid van het instabiele isotoop 14C.
Bereken hoe oud de versteende boomstam ongeveer is.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

antwoord
In Binas 25A is de halveringstijd van 14C: 5730j. 
Van 100% naar 12,5% zijn 3 halveringen, 3 x 5730 = de boomstam is ongeveer 17190 jaar oud. 

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Onderwerpen
7.1 Verschillende evolutietheorien
7.3 Dateren fossielen met chemische elementen (koolstof-14 datering, halfwaardetijd)
7.4 Ontstaan leven en eukaryote cellen
       Clades
7.5 Hardy-Weinberg
8.2 piramide van biomassa en productiviteit. energiestroomschema
8.3 Koolstof- en stikstofkringloop

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Oersoep (water en org. stoffen) 
Energie uit geisers, UV straling van de zon leverden eerste vetzuren.
Deze vetzuren vormen vetbolletjes, een eerste primitieve vorm van een cel.

Nucleotiden kunnen vrij eenvoudig ontstaan en vormen dan RNA.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Ontwikkeling van cellen
Eerste cellen:
Anaerobe, heterotrofe prokaryoten
Anaeroob: kan overleven in een zuurstofarme/ zuurstofloze omgeving (de oeratmosfeer bevatte weinig zuurstof)
Heterotroof: leven van externe organische stoffen, in eerste instantie uit de oersoep.
Prokaryoot: bacterie (zonder celkern) 

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Ontwikkeling van cellen
Volgende stap:
Anaerobe, foto-autotrofe bacteriën (cyanobacteriën)

Foto-autotroof: met behulp van licht in staat zelf organische stoffen te maken. Hierbij komt zuurstof vrij.
-> atmosfeer wordt zuurstofrijker

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Ontwikkeling van cellen
Volgende stap:
aerobe, heterotrofe bacteriën

Aeroob: hebben zuurstof nodig om te overleven

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Ontwikkeling van cellen
Volgende stap:
ontwikkeling eukaryoten (organismen met een celkern)

Ontstaan chloroplasten - fotosynthese - planten/ algen
Ontstaan mitochondriën

Endosymbiosetheorie


Binas
94C

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Endosymbiose theorie
Chloroplasten en mitochondriën hebben eigen DNA
Ze vermeerderen zich als bacteriën
Ze hebben een dubbel membraan

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Clades versus taxon
-Bij taxons wordt ingedeeld op overeenkomsten
-Bij clades wordt ingedeeld op een gemeenschappelijk uniek homoloog kenmerk inclusief de gemeenschappelijke voorouder.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Onderwerpen
7.1 Verschillende evolutietheorien
7.3 Dateren fossielen met chemische elementen (koolstof-14 datering, halfwaardetijd)
7.4 Ontstaan leven en eukaryote cellen
       Clades
7.5 Hardy-Weinberg (allel- en genotypefrequentie)
8.2 piramide van biomassa en productiviteit. energiestroomschema
8.3 Koolstof- en stikstofkringloop

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Populatie genetica
Genetische variatie in een populatie is te kwantificeren door te kijken naar
Allelfrequentie: hoe vaak komt een bepaald allel voor?
Genotypefrequentie: hoe vaak komt een bepaald genotype voor?

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Oefenvraag
Marsmannetjes
Volgens een stripverhaal, waarbij de marsmannetjes (en marsvrouwtjes) in hun gedrag op aardbewoners lijken, is de huidskleur van de bewoners van mars bepaald door één gen met de twee allelen A en a. Bij aanwezigheid van allel A is een marsmannetje groen. 85% van de marsmannetjes is groen. De populatie marsmannetjes is in (Hardy-Weinberg) evenwicht.
- Hoe groot is de frequentie van het allel A?
- Geef je antwoord in 2 decimalen.

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Stel de frequentie van allel A = p en van allel a =q.
q2 =100 - 85 = 15% (0,15) 
q = √0,15 = 0,39
p = 1 - q
p=1 - 0,39 = 0,61 

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Onderwerpen
7.1 Verschillende evolutietheorien
7.3 Dateren fossielen met chemische elementen (koolstof-14 datering, halfwaardetijd)
7.4 Ontstaan leven en eukaryote cellen
       Clades
7.5 Hardy-Weinberg
8.2 piramide van biomassa en productiviteit. energiestroomschema
8.3 Koolstof- en stikstofkringloop

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Energie in biomassa
Piramide van biomassa vs. piramide van productiviteit
Momentopname vs. informatie over de energiestroom 

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Energiestroom
Het energiestroomschema van een individu heeft gevolgen voor de piramide van biomassa in een voedselketen

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Onderwerpen
7.1 Verschillende evolutietheorien
7.3 Dateren fossielen met chemische elementen (koolstof-14 datering, halfwaardetijd)
7.4 Ontstaan leven en eukaryote cellen
       Clades
7.5 Hardy-Weinberg
8.2 piramide van biomassa en productiviteit. energiestroomschema
8.3 Koolstof- en stikstofkringloop

Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Kringloop van een element
-Volgt één element
-Geeft de processen weer waarin dat ene element van anorganische stoffen omgezet wordt in organische stoffen en andersom

Slide 46 - Slide

This item has no instructions

Slide 47 - Slide

This item has no instructions

Slide 48 - Slide

This item has no instructions

Eenvoudige route
  • Producenten nemen stikstof op via NO3- of NH4+
  • Producenten maken daaruit aminozuren en daaruit eiwitten
  • Consumenten eten en verteren de eiwitten en maken daarna hun eigen eiwitten en andere organische stoffen
  • Consumenten maken ureum als afvalstof 
  • Eiwitten uit dode planten en dieren worden door rottingsbacterien omgezet in NH3 (ammoniakgas), dat in water NH4+ (ammonium) wordt. Ook ureum wordt omgezet in deze stoffen.
  • Nitrificerende bacteriën maken met zuurstof nitriet NO3- en nitraat NO4-
  • De kringloop is rond.
Organisch gebonden stikstof komt vooral voor in eiwit, maar ook in nucleotiden van DNA en RNA.
Stikstof = N

Slide 49 - Slide

This item has no instructions

Andere routes
'Verstorende' routes zonder zuurstof:
- NO3- > N2 (g) denitrificatie door denitrificerende bacterie
N2 komt in de atmosfeer en verdwijnt uit de bodem of het water

-N2 (g) --> NH4+
N2 (g) kan gebonden worden door knolletjesbacterie en stikstofbindende bacterie.
Planten kunnen deze NH4+ dan weer gebruiken.


Slide 50 - Slide

This item has no instructions

Stikstof (N2) Is een stof die niet reageert met andere stoffen. Een plant of dier heeft er dan ook niets aan. N2 blijft N2.
Alleen met geweld (bliksem, hitte in een motor) bindt N2 aan zuurstof. 
Of door sommige bacteriën bindt N2 aan waterstof. 
Ammoniak (NH3) en ammonium (NH4+) zijn eigenlijk twee toestanden van dezelfde stof. 
Als ammoniak oplost, pikt het een H+ van water zodat NH4+ ontstaat. Als ammonium de lucht in gaat, wordt het weer NH3. 
Nitriet bestaat maar heel kort in de natuur, omdat de reactie tot nitraat heel snel gaat. Dat is goed, want nitriet is giftig.
Deze NH3 zit binnenin een plant. Het wordt meteen gebruikt door de plant om er N-bevattende organische stoffen van te maken. Deze NH3 komt dus niet in de grond terecht. De andere NH3 wel.
Stikstofassimilatie is gewoon assmilatie met stikstof. Assimilatie = opbouw van grotere moleculen uit kleinere moleculen. Dus bv. opbouw van aminozuren uit nitraat (en glucose)
Besteed even een paar minuutjes aan het doornemen van de stikstofkringloop in je eigen BINAS 93F . 
De meeste onduidelijkheden vind je hiernaast toegelicht.

Hoe kan er 'N' verdwijnen uit de bodem?
anaeroob proces, verloopt allean als er geen zuurstof is
anaeroob proces, verloopt allean als er geen zuurstof is
aeroob proces, verloopt allean als er wel zuurstof is
aeroob proces, verloopt allean als er wel zuurstof is

Slide 51 - Slide

This item has no instructions

Succes!
SUCCES!

Slide 52 - Slide

This item has no instructions

Slide 53 - Slide

This item has no instructions