3M Theorie lezen H1-H4

THEORIE LEZEN
H1-H6
Stampen! 
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

THEORIE LEZEN
H1-H6
Stampen! 

Slide 1 - Slide

Dagopening

Slide 2 - Slide

Hoofdgedachte 
Je kunt het belangrijkste van een tekst in 1 zin samenvatten. Deze zin noem je de hoofdgedachte. 

Stel de vraag: Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd? 

Staat vaak in de inleiding of het slot. 

Slide 3 - Slide

Wat zijn hoofdzaken?

Slide 4 - Open question

Waar vind je vaak de hoofdzaken?

Slide 5 - Open question

De belangrijkste zin van een alinea is meestal de eerste of de laatste zin van een alinea.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

Globaal lezen
Eerste
Laatste 
Zin 
Alinea

Deze manier van lezen gebruik je om de hoofdzaken van een tekst te vinden. 

Slide 7 - Slide

Wat is het verschil tussen een tekstdoel en een tekstsoort

Meerdere antwoorden goed

A
Tekstdoel is wat de schrijver wil bereiken
B
Tekstsoort is wat de schrijver wil bereiken
C
Tekstsoort is wat voor tekst het is
D
Tekstdoel is wat voor tekst het is

Slide 8 - Quiz

Welk tekstsoort past bij het tekstdoel informeren?
A
Artikel in de krant
B
Folder
C
Recept
D
Verhaal

Slide 9 - Quiz

Noem de 7 tekstdoelen

Slide 10 - Open question

Tekstdoelen: 
1. Informeren- dat je iets te weten komt
2. Overtuigen- dat je dezelfde mening krijgt als hij heeft. 
3. Waarschuwen- dat je iets niet doet.
4. Tot handelen aanzetten- dat je iets gaat doen. 
5. Instrueren- uitleggen hoe je iets moet doen
6. Adviseren- je raad geven
7. Amuseren- je vermaken

Slide 11 - Slide

Informeren
Overtuigen
Waarschuwen
Tot handelen aanzetten
Instrueren
Adviseren
Amuseren
Je vermaken
Dat je iets te weten komt
Je raad geven
Dat je iets niet doet
Uitleggen hoe iets moet
Dat je iets gaat doen
Dat je dezelfde mening krijgt als hij heeft

Slide 12 - Drag question

Noem de 7 tekstdoelen

Slide 13 - Open question

Welk tekstsoort past bij het tekstdoel adviseren?
A
Tijdschrift
B
Ingezonden brief
C
Handleiding
D
Folder

Slide 14 - Quiz

H3 Signaalwoorden en tekstverbanden
1. Opsomming- zaken worden achter elkaar opgesomd. 
2. Tegenstelling- eerder genoemde dingen worden tegen gesproken. 
3. Voorbeeld (toelichting) - er wordt een voorbeeld/toelichting/uitleg gegeven. 
4. Tijdsvolgorde (chronologisch)- Geeft aan in welke tijdsvolgorde iets gebeurt.
5. Oorzaak-gevolg -Laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je geen invloed hebt).
6. Voorwaarde- Maakt duidelijk onder welke voorwaarde iets gebeurt.

Opdracht: schrijf elk tekstverband op en noteer drie signaalwoorden bij elk tekstverband.

Slide 15 - Slide

Opsomming
Tegenstelling
Voorbeeld (toelichtinig)
Ook(nog)
Bovendien
Dots
En
Om te beginnen
Tevens
Daarnaast
Dubbele punt
aan de ene kant... aan de andere kant
echter
tegenover
maar
ter illustratie
neem nou
denk aan
zo
zoals
bijvoorbeeld




! VUL DE KOLOMMEN AAN MET DE SIGNAALWOORDEN DIE JE NOG NIET HEBT OP BLZ. 68

Slide 16 - Slide

Tijdsvolgorde
Oorzaak-gevolg
voorwaarde
vroeger
later
nu
eerst
daarna
vervolgens
nadat
dadelijk
terwijl
intussen
tijdens
sinds
daardoor
doordat
zodat
waardoor
ten gevolge van
als...dan
indien
tenzij
mits





Slide 17 - Slide

Opdracht maken
We lezen samen een tekst en maken opdrachten

Slide 18 - Slide

h5

Slide 19 - Slide

Standpunt
Een schrijver kan opschrijven wat hij van iets vindt of hoe hij ergens over denkt. 
Hij geeft dan zijn mening (standpunt).

signaalwoorden
Ik vind, Volgens mij, Ik denk dat...

Redenen voor jouw mening noem je argumenten: waarom vind jij dat?

signaalwoorden = omdat, want, namelijk

Slide 20 - Slide

Feit of mening?
Een feit kun je controleren of het waar is of niet.

Het is vandaag lekker weer.
= mening

Het is vandaag zonnig.
= feit, want je kunt naar buiten kijken en constateren dat de zon schijnt.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

H6


...uitleggen wat er bij een lay-out hoort;

...uitleggen wat de functie is van een lay-out.

functie van een afbeelding

Slide 23 - Slide

Hoe moet je citeren
Eerste 2 en laatste 2 woorden

Hij liep gister met al zijn vrienden door de prachtige straten van Kampen.'

'Hij liep...door Kampen' (regels 36-37)

Slide 24 - Slide

Zijn er nog vragen?
Wat wil je nog weten
Oefenen?

Slide 25 - Slide