Quiz Nederlands Brugklas

Nederlands!
Quiz!
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands!
Quiz!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions


Vraag 1: Wat voor een soort tekst is dit?

A
activerende tekst
B
uiteenzettende tekst
C
informerende tekst
D
amuserende tekst

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 2: Een uitdrukking

Zo gezond als een ...
A
vis
B
hond
C
kip
D
pauw

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 3: spelling

Welk woord is goed geschreven?
A
interresant
B
portomonnee
C
encyclopedie
D
onmiddelijk

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 4: woordenschat
Hoe noem je een ander woord met (bijna) dezelfde betekenis?

A
gezegde
B
synoniem
C
alinea
D
afbeelding

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 5: lezen
Uit welke boekenserie komt deze illustratie?
A
Slash
B
Het leven van een loser
C
Donald Duck
D
Dagboek van een muts

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 6: uitdrukking Wat betekent:
Je ziet er
bedrukt uit?
A
dat je er verdrietig uitziet
B
dat je er moe uitziet
C
alsof je onder het kopieerapparaat lag
D
dat je er goed uitziet

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 7: grammatica
In welke zin staan precies drie werkwoorden?
A
De vliegen vliegen achter vliegen aan.
B
De reiziger zal met de trein gaan reizen.
C
In de mediatheek staan boeken te verstoffen.
D
Misschien moeten wij verhuizen.

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 8: gesprekken
Hoe noem je
wat iemand ergens van vindt?
A
interview
B
doorvragen
C
feit
D
mening

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 9: grammatica
Over welke woordsoorten
ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voor- en achterzetsels

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 10 .Zet de zin in de verleden tijd:
"Ik haast me naar het werk."

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Vraag 11: Zet de zin in de verleden tijd:
Het waait in Rotterdam.

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Vraag 12: een uitdrukking
Hoge bomen vangen veel .....
A
regen
B
vogels
C
water
D
wind

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 13: spelling
Welk woord is goed geschreven?
A
aggresief
B
agressief
C
agresief
D
aggressief

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 14: grammatica
Hoe noem je het woord in hoofdletters?
Vind jij NEDERLANDS leuk?
A
lidwoord
B
heel werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voltooid deelwoord

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 15: woordenschat
Wat is een ander woord voor "realistisch"?
A
vreemd
B
echt
C
sterk
D
anders

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 16: lezen
Wat is geen tekstdoel?
A
overhalen
B
informeren
C
amuseren
D
reageren

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 17: grammatica
Wat is geen werkwoord?
A
ben
B
haar
C
geweest
D
loop

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 18: spelling
Welk voltooid deelwoord is goed geschreven?
Ik heb de wijzigingen ......
A
verwerkt
B
verwerken
C
gewerkt
D
verwerkdt

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 19: woordenschat
Wat is een ander woord voor "kosteloos"?
A
eenvoudig
B
gratis
C
snel
D
zonder

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 20: grammatica
DE auto rijdt snel.
Het dik gedrukte woord is...
A
werkwoord
B
lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
geen van deze antwoorden

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

timer
0:30

Slide 23 - Slide

30 seconden kijken

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Waar zag je de caravan?
A
cijfer 3 en 7
B
cijfer 3 en 10
C
cijfer 2 en 11
D
cijfer 5 en 10

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Waar zag je de bananen?
A
cijfer 10 en 13
B
cijfer 11 en 15
C
cijfer 11 en 14
D
cijfer 4 en 18

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Een dier verstopt in een zin.
1. De verdachte heeft niets aan een alibi zonder bewijs. 
2. Het spant erom bij de laatste wedstrijd; wie wordt kampioen?

Nu jullie.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

welk dier vind je in de volgende zin?
De nieuwe woonplaats bleek Hoorn te zijn.

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

welk dier vind je in de volgende zin?
Is in Europa uw hoofdkantoor gevestigd?

Slide 29 - Open question

This item has no instructions

welk dier vind je in de volgende zin?
In de speeltuin gaan de kinderen graag op de schommel.

Slide 30 - Open question

This item has no instructions

timer
0:20

Slide 31 - Slide

35 sec
Het woord dat in de rebus stond was:
A
vliegenmeppers
B
vliegreizen
C
vliegtuigstoel
D
vliegtuigstoelen

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

En de winnaar is:.................!

Slide 33 - Slide

This item has no instructions