week 2

Week 1
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsISK

This lesson contains 30 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

Week 1

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Vandaag:
Herhalen woorden week 1
Woorden week 2
Ontdekken: inversie

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Doelen:
Je kent de woorden van week 1 en kunt die gebruiken.
Je kent de woorden van week 2.
Je weet wat het begrip inversie betekent.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Herhalen woorden week 1
  • Je krijgt vijf minuten om de woorden te bestuderen.
  • Je werkt voor jezelf. Je bent dus stil.
  • Daarna volgt een popquiz.

Slide 4 - Slide

Na 5 minuten vraag je wat leerlingen om een woord te vertalen.
Woorden week 2 - opdracht 1
Waar is ....? Lees de vragen en geef antwoord in een hele zin in het Nederlands.
Waar is de auto?
Waar is de fiets?
Waar is het perron?
Waar is het vliegtuig?
Waar is de bus?
Waar is de trein?

Slide 5 - Slide

vb eerste zin:
De auto is op de parkeerplaats.
Opdracht 2
De volgende opdracht gaat over jou. Lees de vraag en geef antwoord. Gebruik minstens een transportmiddel en een locatie in je antwoord.

Hoe ga je naar school?
Hoe ga je naar Amerika?
Hoe ga je naar Amsterdam?
Voorbeeld: Ik ga eerst naar de fietsenstalling. Dan ga ik met de fiets naar school.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 3
Hoe laat...
Kijk naar de volgende foto's.
Hoe laat vertrekt de bus/het vliegtuig/de trein/de boot?
Maak een hele zin in het Nederlands. Schrijf op in je schrift.

Voorbeeld: De bus vertrekt om...

Slide 7 - Slide

This item has no instructions



Hoe laat vertrekt de eerste boot naar het centraal station?

Slide 8 - Slide

This item has no instructions



Hoe laat vertrekt de bus naar Oirschot?

Slide 9 - Slide

This item has no instructions


Hoe laat vertrekt de trein naar Groningen? Op welk perron vertrekt de trein?

Slide 10 - Slide

This item has no instructions


Hoe laat vertrekt het vliegtuig naar Warschau?

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 4
Omroepen!
Werk in duo's  aan een intercom-bericht. Kies zelf uit: het vliegveld, het station of de bushalte
Geef de reizigers (travelers) alle informatie:
1. Hoe laat vertrekt het vliegtuig/de trein/de bus?
2. Waar gaat het vliegtuig/de trein/de bus heen?
3. Bij welke gate/op welk perron/bij welke bushalte moeten de reizigers zijn?
Begin je bericht met "beste reizigers". 

Slide 12 - Slide

voorbeeld: 
Beste reizigers
Het vliegtuig naar Krakau vertrekt om 15.00 bij gate 4.

Beste reizigers
De trein naar Breda vertrekt om 20.00 op perron 6a.

Beste reizigers
De bus naar de ISE vertrekt om 7.00 bij bushalte 10.
Ontdekken: inversie
Kijk naar de volgende zinnnen. Wat valt je op?
In de fietsenstalling staan jouw fiets en scooter.
Ik ga elke dag te voet naar school.
Eerst ga ik te voet naar de bushalte. 
Daarna ga ik met de bus naar Best.
Hoe laat stopt de trein?


Slide 13 - Slide

Laat leerlingen met elkaar naar de zinnen kijken. Doel: de positie van het werkwoord valt op. Benoem dan wat inversie is.
Week 1

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Vandaag
Herhalen woorden week 2
Inversie: uitleg
Inversie: oefenen

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Doelen:
Je kent de woorden van week 2 en je kunt ze gebruiken.
Je weet wat inversie is en je kunt inversie gebruiken.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Herhalen woorden week 2
Raad het woord!

Slide 17 - Slide

Maak twee teams.
Leerling komt voor de klas, met rug naar scherm. Docent schrijft woord op scherm. Team probeert woord uit te beelden (niet praten). Geraden binnen 30 seconden = punt verdiend. Daarna is het volgende team aan de beurt. Wie heeft uiteindelijk de meeste punten?
Inversie: uitleg
Inversie: subject staat achter de persoonsvorm.
1. Ik eet een appel op school.
inversie: Op school eet ik een appel.
2. Jullie reizen met de fiets.
inversie: Reizen jullie met de fiets?
3. Jij vliegt in een vliegtuig.
inversie: Vlieg jij in een vliegtuig? (!)

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

4. Ik ga eerst te voet.
inversie: Eerst ga ik te voet.
5. Jij steekt daarna de weg over.
inversie: Daarna steek jij de weg over. (!)
6. De taxi arriveert om 18.00.
inversie: Hoe laat arriveert de taxi?

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Inversie oefenen
Maak van de volgende zinnen een inversiezin. 
1. Ik ga eerst te voet naar school. 
2. Jij gaat daarna met de fiets naar het vliegveld. 
3. Hij stopt vervolgens op het zebrapad. 
4. Jullie gaan bij het stoplicht naar links.
5. Wij steken over op het kruispunt.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Inversie oefenen
Kijk naar de afbeelding op de volgende slide. Wat moet de persoon doen? Gebruik eerst, daarna, dan, vervolgens en let op inversie. Schrijf je antwoord op. 

Let op: vertel ook hoe laat de bus vertrekt en arriveert.

Let op: de eerste beschrijving doen we samen!

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Slide

Eerst loop ik naar de bushalte Piazza.
Dan ga ik met bus 6. De bus vertrekt om. 14.54. 
De bus arriveert om 15.05 bij de bushalte Achtseweg zuid.
 
Vervolgens loop ik naar school.
Tijd over?
Laat leerlingen inversie gebruiken in de beschrijvingen die ze in week 1 hebben gemaakt.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Week 1

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Vandaag:
Herhalen inversie
Lezen
Schrijven

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Doelen:
Je kunt inversie gebruiken.
Je kunt de woorden van week 2 gebruiken.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Herhalen inversie
Kijk naar de plaatjes. Wat moet je doen? Maak een beschrijving en gebruik inversie.

Slide 27 - Slide

Voorbeeld (leerlingen mogen creatief zijn, mits de woorden op de afbeeldingen en inversie maar gebruikt worden):

Eerst loop ik naar het vliegveld. Dan ga ik naar gate 5. Vervolgens reis ik met het vliegtuig naar Duitsland. Het vliegtuig vertrekt om 12 uur.
Lezen
Lees de tekst op de volgende slide. De tekst gaat over de reis van Lotte.
Wat moet Lotte doen?
Teken pictogrammen en noteer tijden.

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Eerst gaat Lotte om 7:00 te voet naar de tramhalte. Om 7:15 neemt ze de tram naar het station. Daar pakt ze om 7:45 de trein op perron 3. Ze gaat naar Maastricht. De trein arriveert om 09.00. Dan neemt ze een taxi naar de bushalte. Om 09:30 vertrekt de bus. De bus stopt bij het Vrijthof. Vervolgens loopt Lotte naar de bakkerij. Bij de bakkerij koopt ze een vlaai.

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Schrijven
Je reist naar jouw droombestemming. Hoe kom je daar?
Geef zoveel mogelijk details.
Gebruik eerst, dan, daarna  en vervolgens. Gebruik inversie.

Slide 30 - Slide

Bespreek eerst met lln wat ze allemaal in de beschrijving noemen (waar, welke vervoersmiddelen, hoe laat, etc.)