3.2 - Les 2 - Gesprekken voeren

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

Gesprekken voeren - les 2

lesplanning

1.  Doelen van deze les

2. Theorie & Werkvormen gericht op gesprekken

3. afsluiting

Doelen

* Ik weet hoe ik een actieve gesprekshouding aanneem

* Ik ken de gespreksregels, zodat ik op een plezierige en beleefde manier kan communiceren

* Ik kan een gesprek sturen

opwarmer: zak met geld

Zak met geld

Leerdoel

De basis van overtuigen bijbrengen.

Opdracht

Overtuig de meerderheid van het publiek dat jij een grote zak met geld moet krijgen!

Vraag vijf leerlingen om naar voren te komen. Er is goed nieuws: het publiek wil hun een zak met geld geven! Er is echter wel een maar: de zak met geld wordt gegeven aan slechts één persoon. De rest gaat dus met helemaal niks naar huis!

Het publiek geeft het geld weg, dus zij mag beslissen wie het geld krijgt. Elke leerling mag een pitch van een minuut houden waarom hij de zak met geld moet krijgen. De meerderheid van het publiek moet voor een potentiële miljonair kiezen.

Als na de eerste ronde geen van de potentiële miljonairs een meerderheid achter zich heeft gekregen, komt er een tweede ronde, waarbij degene met de minste stemmen afvalt. Eventueel kan er ook een derde en vierde ronde plaats vinden.

Feedback

Als je ziet dat er iemand afvalt, ga achter de mensen aan die op hem hebben gestemd. Wat was aantrekkelijk aan de boodschap van de oud-concurrent? Hoe kan jij dat incorporeren in jouw boodschap? Misschien kan je hem een compliment geven zodat zijn publiek zich goed voelt! Je richten op de juiste doelgroep is erg belangrijk bij overtuigen.

theorie: Actieve gesprekshouding

Om geïnteresseerd over te komen, neem je in een gesprek een actieve gesprekshouding aan:

• Je wendt je lichaam tot je gesprekspartner en je zit of staat rechtop.
  
• Je neemt een open houding aan. 
• Je gebruikt handgebaren om je boodschap te ondersteunen.
  
• Je maakt oogcontact met je gesprekspartner.
  
• Je humt en knikt, zodat je gesprekspartner merkt dat je luistert.

Noem een gespreksregel
die jij toepast

Gespreksregels

Om een gesprek goed te laten verlopen houd je je aan bepaalde gespreksregels. Je houdt je aan de gespreksregels als je:

• je gesprekspartner laat uitpraten;
  
• ingaat op de boodschap van je gesprekspartner;
  
• je eigen boodschap duidelijk en beleefd verwoordt;
  
• niet te veel uitweidt, maar ook niet kortaf reageert.

Opdracht 1

Studiereader thema 2 - hoofdstuk 6

We bekijken het fragment bij opdracht 1

Wat valt je op?

Bespreek in een viertal wat er wel/niet goed is.

Een gesprek sturen (1)

Tijdens het voeren van een gesprek moet je in staat zijn het gesprek te sturen, zodat je voldoende ruimte krijgt om te spreken en jij en je gesprekspartner elkaar begrijpen. Denk hierbij aan de volgende zaken:

1.  Los miscommunicatie op.

Als je merkt dat je gesprekspartner jou niet begrijpt, verduidelijk je wat je hebt gezegd of gevraagd. Als jij je gesprekspartner niet begrijpt, vraag je om verduidelijking. Dit kun je doen door een controlevraag te stellen.

Een gesprek sturen (2)

2.  Onderbreek je gesprekspartner op een gepaste manier.

Als je een reden hebt om het gesprek te onderbreken, kun je op een beleefde toon de beurt nemen of de beurt vragen. Die reden kan bijvoorbeeld zijn dat jouw gesprekpartner niet ingaat op jouw boodschap of te veel uitweidt, of dat jij verduidelijking wilt vragen of bieden.

Een gesprek sturen (3)

3. Behoud gepast de beurt als je gesprekspartner je wil onderbreken.

Als je gesprekspartner je zonder goede reden onderbreekt tijdens het spreken, kun je op een beleefde toon aangeven dat je de beurt wilt houden.

4. Beëindig het gesprek op een goede manier.

Om een gesprek goed af te sluiten kun je een korte samenvatting geven, zodat je zeker weet dat jij en je gesprekspartner elkaar hebben begrepen. Het is beleefd om je gesprekspartner te bedanken voor het gesprek.

Luister naar het voorbeeld

Thema 2 - H6 - Theorie 2

Een discussie voorbereiden

• = gesprek waarin verschillende partijen elkaar met argumenten van hun standpunt proberen te overtuigen.
  
• er staat een stelling centraal
• je bent voor of je bent tegen de stelling. Dit krijg je toegewezen. Ook als je niet achter dit standpunt staat, moet je het standpunt met goede argumenten verdedigen.

Een discussie bereid je goed voor. 

Als je weet welk standpunt je gaat verdedigen, bepaal je welke argumenten je gaat gebruiken. Dit doe je door informatie over het onderwerp te verzamelen. (BRONNEN?!)

Aan de hand van de informatie ga je ook na welke tegenargumenten er zijn en hoe je die kunt ontkrachten.

Opdracht 1

Studiereader thema 4 - hoofdstuk 6 - opdracht 1

Een discussie voeren

Lees de theorie bij

Thema 4 - hoofdstuk 6 - theorie 2

+ we bekijken het voorbeeld 

"eisen aan de discussie"

* duurt 5-7 minuten

* de voorstander opent het gesprek en noemt de stelling

* noem in ieder geval 2 argumenten + voorbeeld

* Benoem de sterke argumenten, vat samen en sluit het gesprek af 

Vervolg opdracht

Bij opdr 1 heb je deze stelling voorbereid. Nu ga je deze discussie voeren met een klasgenoot 

Mix & koppel

Werkblad is te vinden in Teams - les 2

Iedere student krijgt een stelling en gaat daarna op zoek naar medestudent met dezelfde stelling. Zij gaan circa 3-4 minuten met elkaar in discussie over de stelling. 

Na signaal van docent ruilt iedereen 3x 'blind' zijn kaartje en heeft op die manier weer een nieuwe stelling. Gaat hiermee weer een nieuw duo aan + discussie. 

Enz. 

afsluiting

Volgende les

Opdrachten gericht op het voorbereiden en uitvoeren van een discussie