This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welkom!
Lezen
Werkwoordelijk gezegde en Lijdend voorwerp
Slide 1 - Slide
Even herhalen....
Slide 2 - Slide
Hoe vind je het onderwerp?
Slide 3 - Slide
Wie/wat + gezegde?
Slide 4 - Slide
Hoe vind je de pv?
Slide 5 - Slide
Vraag, andere tijd, getalsproef
Slide 6 - Slide
Kan het onderwerp uit meerdere woorden bestaan?
Slide 7 - Slide
Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?
Slide 8 - Slide
Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is één zinsdeel.
Verander de zin van volgorde en kijk welke woorden er bij elkaar blijven staan
Slide 9 - Slide
Wat is een werkwoordelijk gezegde?
Slide 10 - Slide
Het werkwoordelijk gezegde bestaat alleen uit werkwoorden.
In sommige zinnen is het werkwoordelijk gezegde gelijk aan de persoonsvorm, soms bestaat het werkwoordelijk gezegde uit de persoonsvorm plus de andere werkwoorden.
Slide 11 - Slide
Wat is een lijdend voorwerp?
Slide 12 - Slide
De clubleiding wil de vernielzuchtige supporters hun lidmaatschap ontnemen. Wat is het onderwerp?
A
De clubleiding
B
de vernielzuchtige supporters
C
hun lidmaatschap
D
zit er niet in
Slide 13 - Quiz
Volgende week donderdag haalt de taxichauffeur de reizigers om zes uur op. Wat is het wwg?
Slide 14 - Mind map
Volgende week donderdag haalt de taxichauffeur de reizigers om zes uur op. Wat is het onderwerp?
A
Volgende week donderdag
B
de taxichauffeur
C
de reizigers
D
om zes uur
Slide 15 - Quiz
Lijdend voorwerp (LV)
Het lijdend voorwerp is het voorwerp dat het onderwerp nodig heeft om de handeling uit te voeren.
Bij sommige werkwoorden bestaat de basiszin uit drie zinsdelen en dan is het derde zinsdeel het lijdend voorwerp.
Vragen: Wat is de handeling? Wie voert de handeling uit? Wat is nodig bij de handeling?
Slide 16 - Slide
Lijdend voorwerp (LV)
Je stelt de vraag: wie/wat + wwg + ow?
Het antwoord is het lijdend voorwerp.
Let op: het lijdend voorwerp begint
NOOIT met een voorzetsel!
Slide 17 - Slide
Welke opgaven moeten we maken?
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Welke opgaven
B
we
C
moeten maken
D
zit er niet in
Slide 18 - Quiz
Onze leraar verzamelt oude lp’s.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Onze leraar
B
verzamelt
C
oude lp's
D
lp's
Slide 19 - Quiz
De verliefde jongen kocht een roos.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
De verliefde jongen
B
kocht
C
een roos
D
zit er niet in
Slide 20 - Quiz
Gisteren heeft mijn moeder alle shirts van ons elftal gewassen. Wat is 'alle shirts van ons elftal'?
A
wwg
B
ond
C
lv
D
az
Slide 21 - Quiz
Cursus 5 Grammatica par. 4 opdracht 1 t/m 6 en par. 5 opdracht 1 t/m 8
Slide 22 - Slide
Terugblik Formuleren H2
Hoe kun je variatie aanbrengen in een tekst?
Slide 23 - Slide
Variatie
1) variëren in woordkeuze
2) variëren in zinsopbouw (opa, apo, poa, pa)
Slide 24 - Slide
Doel
Ik kan mijn tekst aantrekkelijker en duidelijker maken door het gebruik van voorbeelden