week 21

Planning woensdag
Eerste uur:
- Start grammatica
(persoonsvorm en zinsdelen)
- Zelfstandig werken
Tweede uur:
- onderwerp
- Zelfstandig werken
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Planning woensdag
Eerste uur:
- Start grammatica
(persoonsvorm en zinsdelen)
- Zelfstandig werken
Tweede uur:
- onderwerp
- Zelfstandig werken

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Grammatica
Redekundig ontleden (zinsdelen)
persoonsvorm en zinsdelen, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp

Taalkundig ontleden (woordsoorten)
Werkwoorden, zelfstandig naamwoord en lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en voorzetsels

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

redekundig ontleden (zinsdelen)
1. Persoonsvorm: tijdproef of vraagproef
2. Zinsdelen: welke woorden horen bij elkaar? Welk woord of groepje woorden kun je voor de persoonsvorm zetten?
3. Onderwerp: Wie/wat + persoonsvorm?
4. Werkwoordelijk gezegde: Alle werkwoorden in de zin. Wat doet het onderwerp?
5. Lijdend voorwerp: Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Maak aantekeningen!

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

persoonsvorm vinden

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Wat is de persoonsvorm?
'In zijn broek heeft Tom een scheur.'
A
zijn
B
Tom
C
heeft
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de persoonsvorm?
'Houd eens je mond.'
A
Houd
B
Er is geen persoonsvorm.
C
eens

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

wat is de persoonsvorm:
Jacob wil heel graag gamen.
A
Jacob
B
gamen
C
wil
D
graag

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn zinsdelen?
  • Een zin bestaat uit zinsdelen.
  • Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een paar woorden die bij elkaar horen.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Zinsdelen vinden

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld
Tussen zinsdelen zet je deze streepjes: |

Stap 1: zoek de persoonsvorm en zet deze tussen 2 streepjes: 
je hebt het eerste zinsdeel al gevonden!

De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik gegeven.


Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Stap 2: welke woorden kunnen vóór de persoonsvorm staan? Puzzelen en schuiven maar!

De dokter  heeft  aan de patiënt een pijnlijke prik  gegeven

  • De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik | gegeven
  • Aan de patiënt | heeft | de dokter een pijnlijke prik | gegeven
  • Een pijnlijke prik | heeft | de dokter aan de patiënt | gegeven


De dokter  heeft  aan de patiënt een pijnlijke prik  gegeven

Slide 12 - Slide

Na deze slide zijn twee routes mogelijk:

1. naar het online schoolbord (link in volgende dia), en hier meeschrijven met de antwoorden van de leerlingen.

2. De leerlingen laten vertellen en met de dia's 14-16 nog eens kort uitleggen en illustreren hoe het werkt.

De dokter | heeft | aan de patiënt | een pijnlijke prik | gegeven


Slide 13 - Slide

This item has no instructions


1. zoek eerst de persoonsvorm (pv)
2. zoek welke zinsdelen er vóór de persoonsvorm passen
3. plaats zinsdeelstrepen

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

De baby slaapt zacht

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

In de middag probeerde hij te leren

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Op het terras valt de plant opeens om

Slide 17 - Open question

Moeilijk, want een splitsbaar werkwoord en een dubbelzinnige zin. 
Aan de slag
Maak nu de opdrachten van hoofdstuk 1 Taalverzorging (persoonsvorm en zinsdelen)

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

even pauze
timer
1:00

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

redekundig ontleden (zinsdelen)
1. Persoonsvorm: tijdproef of vraagproef
2. Zinsdelen: welke woorden horen bij elkaar? Welk woord of groepje woorden kun je voor de persoonsvorm zetten?
3. Onderwerp: Wie/wat + persoonsvorm?
4. Werkwoordelijk gezegde: Alle werkwoorden in de zin. Wat doet het onderwerp?
5. Lijdend voorwerp: Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Maak aantekeningen!

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Het onderwerp (OW)
Betekenis: is wie of wat iets doet in een zin 
Dus: wie/wat + PV?

Je vindt het onderwerp door:
  1. Je af te vragen: wie of wat doet iets?
  2. De persoonsvorm van getal veranderen. Welk woord verandert mee?

Het onderwerp staat vaak naast de persoonsvorm
Het onderwerp kan 1 woord zijn, maar soms ook meerdere ('opa en oma')


Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Wat is het OW?
Vanaf volgende week hebben wij lekker drie weken vakantie.
A
Volgende week
B
hebben
C
lekker
D
wij

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het OW?

Vraag jij wel eens om hulp?
A
Vraag
B
jij
C
wel
D
eens

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het OW?
De mentor en haar klas hebben gisteren een klassenuitje gehad.
A
hebben
B
De mentor en haar klas
C
gisteren
D
een klassenuitje

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het OW?
Voor volgend zomer gaan opa en oma met ons mee op vakantie.
A
ons
B
vakantie
C
volgend zomer
D
opa en oma

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag
Maak de opdrachten van hoofdstuk 1 Taalverzorging (persoonsvorm en zinsdelen) en hoofdstuk 2 Taalverzorging (onderwerp)

Slide 26 - Slide

This item has no instructions