Taalverzorging 7 + 9 les 2

Taalverzorging 
Grammatica
Spelling
Formuleren
Taalbewustzijn
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Taalverzorging 
Grammatica
Spelling
Formuleren
Taalbewustzijn

Slide 1 - Slide

Lezen

Slide 2 - Slide

Taalverzorging 
Je weet hoe je de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp in een zin kan benoemen.
Je weet wat zinsdelen zijn en kan deze in een zin aanwijzen. 

Slide 3 - Slide

Grammatica

lidwoorden
zelfstandig naamwoorden
bijvoeglijk naamwoorden
werkwoorden
Grammatica

persoonsvorm
werkwoordelijk gezegde 
onderwerp 

Slide 4 - Slide

Wat is het WG?

De scheidsrechter floot de wedstrijd af.

Slide 5 - Open question

Wat is het onderwerp?

Johan en Aniek hebben gisteren een nieuwe auto gekocht in de stad.

A
Johan
B
Johan en Aniek
C
een nieuwe auto
D
in de stad

Slide 6 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?

Waarom heb jij je huiswerk niet gemaakt?

Slide 7 - Open question

Wat is het onderwerp?
Het meisje vertelt aan haar vriendin een geheim.
A
Het meisje
B
vertelt
C
aan haar vriendin
D
een geheim

Slide 8 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?

Ga weg!

Slide 9 - Open question

Probeer deze zin te ontleden.
Volg alle stappen (pv, wg en het ow).

Het meisje heeft gisteren pannenkoeken gegeten.

Slide 10 - Open question

Zinsdelen
Welke zinsdelen horen bij elkaar?

Slide 11 - Slide

Wat zijn zinsdelen?
  • Een zin bestaat uit zinsdelen.

  • Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een paar woorden die bij elkaar horen.

  • Belangrijk: de persoonsvorm is altijd een zinsdeel!

Slide 12 - Slide

Zinsdelen vinden

Slide 13 - Slide

Voorbeeld
Tussen zinsdelen zet je deze streepjes: | of /

Stap 1: Zoek de persoonsvorm en zet deze tussen  streepjes: 
Je hebt het eerste zinsdeel al gevonden!

De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik gegeven.


Slide 14 - Slide

Stap 2: Welke woorden kunnen vóór de persoonsvorm staan? Puzzelen en schuiven maar!

De dokter  heeft  aan de patiënt een pijnlijke prik  gegeven

  • De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik | gegeven
  • Aan de patiënt | heeft | de dokter een pijnlijke prik | gegeven
  • Een pijnlijke prik | heeft | de dokter aan de patiënt | gegeven


De dokter  heeft  aan de patiënt een pijnlijke prik  gegeven

Slide 15 - Slide


De dokter | heeft | aan de patiënt | een pijnlijke prik | gegeven


Slide 16 - Slide

Verdeel de zin in zinsdelen:

Mijn ouders hebben mij gisteren een chocoladereep gegeven.

Slide 17 - Open question

Verdeel de zin in zinsdelen:

Hoe gaat het?

Slide 18 - Open question

Aan de slag!
Maak opdracht 9, 10 en 11 vanaf bladzijde 14

Slide 19 - Slide