Herhalingsles jaar 1 - les 1

Herhalingsles 
INHOUD
1. verbos SER / ESTAR
2. lidwoorden 
3. persoonlijke voornaamwoorden
4. vervoeging regelmatige ww (tegenw. tijd)
5. SER - ESTAR - HAY
6. voorzetsels

Instructie: doorloop deze LessonUp individueel
1 / 42
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Herhalingsles 
INHOUD
1. verbos SER / ESTAR
2. lidwoorden 
3. persoonlijke voornaamwoorden
4. vervoeging regelmatige ww (tegenw. tijd)
5. SER - ESTAR - HAY
6. voorzetsels

Instructie: doorloop deze LessonUp individueel

Slide 1 - Slide

Repaso (=herhaling)
1. VERBO SER
yo soy
eres
él/ella/usted es
nosotr@s somos
vosotr@s sois
ellos/ellas/ustedes son

Slide 2 - Slide

Wat is de juiste vervoeging van
vosotros (ser)
A
eres
B
somos
C
soy
D
sois

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Video



(yo) estoy
(tú) estás
(el, ella, usted) está
(nosotros/as) estamos
(vosotros/as) estáis
(ellos, ellas) están


ik ben
jij bent
hij, zij is / u bent
wij zijn
jullie zijn
zij zijn
Estar
Zijn
(zich bevinden)

Slide 5 - Slide

ser en estar
Zowel ser als estar betekenen 'zijn'. Maar estar betekent ook 'zich bevinden'. Je gebruikt estar dus bij plaatsbepalingen. Bijvoorbeeld: 
Ik ben hier - Estoy aquí 

Slide 6 - Slide

ser of estar?
ser gebruiken we voor eigenschappen die niet veranderen. 
estar gebruiken we voor plaatsbepalingen en voor 
eigenschappen die wél veranderen.

Slide 7 - Slide

Ser
Estar
... met mijn 
hond in de tuin
... op het strand
... rood en zwart
... op de tafel
... tevreden
... erg oud
... docent
... in bad
... Japans
Waar ... ?
... knap
... blij
... lief
... groot

Slide 8 - Drag question




Estáis guapos
Jullie zijn knap
toestand: mooi kapsel, mooie kleding, make-up etc.
Estoy enojado
Ik ben boos 
toestand: 
op dit moment ben ik boos





Sois guapos
Jullie zijn knap
uiterlijke eigenschap:
knap van nature
Soy enojado
Ik ben boos 
karaktereigenschap:
ik ben boos geboren
Estar
(tijdelijke eigenschap)
Ser
(vaste eigenschap)

Slide 9 - Slide

2. Lidwoorden - los artículos

el 
la
los
las

un
una
unos 
unas


Slide 10 - Slide

3. Welke vertaling hoort bij welk persoonlijk voornaamwoord?
nosotros
yo
él, ella, ud.
vosotros
ellos, ellas, uds.
jullie
ik
wij
jij
zij/u mv
hij/zij/u

Slide 11 - Drag question

Weet jij de persoonsvormen in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan. 
Doe daarna het zelfde met de rode kaartjes. (Weet je een woord niet? zoek het op!)
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
ik
jij
María y Pepe
zij (mv)
wij
hij
jullie
zij
mi hermano y yo
u (mv)
Isabel y tú
Juan
señor González

Slide 12 - Drag question

hoe vertaal je 'zij' in het Spaans als het gaat om een groep vrouwen?
A
ellos
B
ellas
C
vosotros
D
vosotras

Slide 13 - Quiz

4. Vervoeging regelmatige werkwoorden
In de tegenwoordige tijd

Slide 14 - Slide

Weet jij de betekenis van deze Spaanse regelmatige werkwoorden? 
Zet de juiste bij elkaar.
comer
bailar
hablar
vivir
cantar
ir
vender
escuchar
escribir
compartir
beber
tocar
schrijven
gaan
dansen
drinken
praten
leven, wonen
luisteren
eten
instrument bespelen, aanraken
delen
zingen
verkopen

Slide 15 - Drag question

Verbos -AR-ER -IR
Regelmatige werkwoorden eindigend op -AR , -IR , -ER
Weet je de regel nog?

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -AR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
HABLO
BAILO
CANTA
BAILAN
ESCUCHAS
TOCAMOS
ESCUCHÁIS
BAILA
HABLAN
CANTAMOS
ESTUDIÁIS
HABLAS

Slide 18 - Drag question

Slide 19 - Video

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -IR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
VIVÍS
VIVIMOS
ESCRIBE
VIVO
COMPARTO
ESCRIBIMOS
COMPARTEN
VIVES
ESCRIBEN
VIVE

Slide 20 - Drag question

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -ER
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
COMO
APRENDES
BEBES
CORREMOS
VENDEN
APRENDEMOS
VENDÉIS
BEBE
COMEMOS
VENDO
APRENDEN
COME
CORRE
BEBÉiS

Slide 21 - Drag question

YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
hablo
bebo
habláis
come
vivimos
escriben
vivís
hablan
preguntamos
vives
vende
compran
escuchas
escucháis
vive
bebemos
compro
bailas
bailáis
leemos
habla
leen
escuchas
pregunto

Slide 22 - Drag question

Aan de uitgang van het vervoegde werkwoord 
herken je de persoonsvorm

Koppel de uitgang van de vervoeging aan de juiste persoonsvorm. 
Zet de getallen erachter en geef een voorbeeld met een werkwoord


  1. -ÁIS
  2. -EMOS
  3. -EN      
  4. -A 
  5. -AS   
  6. -ÉIS
  7. -ÍS    
  8. -AN 
  9. -O
  10. -AMOS 
  11. -IMOS
  12. -E
  13. -ES
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOSTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS USTEDES

Slide 23 - Slide

Wil je nog meer oefenen -AR-ER -IR werkwoorden?

  1. Verbos -ar oefenen: klik hier
  2. Verbos -er oefenen: klik hier
  3. Verbos -ir oefenen: klik hier


Slide 24 - Slide

decir
A
zeggen
B
praten

Slide 25 - Quiz

Dar
A
kunnen
B
geven

Slide 26 - Quiz

comer
A
eten
B
drinken

Slide 27 - Quiz

querer
A
willen
B
lezen

Slide 28 - Quiz

Hablar
A
praten
B
luisteren

Slide 29 - Quiz

Ir
A
gaan
B
luisteren

Slide 30 - Quiz

Hacer
A
lezen
B
doen , maken

Slide 31 - Quiz

AR, ER, IR: Zet de juiste vorm van het werkwoord in de zin:
1. (hablar/él, usted____)__ muy despacio, por favor. Yo sólo (hablar)____ un poco de español.
2. Mi padre y mi madre (vivir)_____ en Madrid.
3. Yo (tener) ______ catorce años.
4. Maribel y yo (nosotros/ comer) ______ patatas fritas.
5. Mi tío (él/ escuchar)___________ la música clásica.
6. Maud y Stefanie (ellas/ escribir) una carta a su abuela

Slide 32 - Open question

Zet de juiste vorm van SER in de zin.
1. Mi madre (ella) ____ alta, yo _____ bajo
2. Alberto y María _____ argentinos
3. ¿Tú _________ española, Teresa?
4. ¿Vosotros _____ policías o bomberos?
5. Sanne y yo ______holandeses pero Natalia (ella) ________colombiana

Slide 33 - Open question

Slide 34 - Link

Regelmatige ww op -ar
De stam van een werkwoord vind je altijd door -ar/-er/-ir weg te halen. 

Vervolgens plak je er een andere letter achter (zoals het voorbeeld hiernaast, dit gaat altijd in vaste volgorde: ik - jij - hij/zij/het/u - wij - jullie - zij/u meervoud).


Slide 35 - Slide

Regelmatige ww op -er
De stam van een werkwoord vind je altijd door -ar/-er/-ir weg te halen.

Vervolgens plak je er een andere letter achter (zoals het voorbeeld hiernaast, dit gaat altijd in vaste volgorde: ik - jij - hij/zij/het/u - wij - jullie - zij/u meervoud).

Slide 36 - Slide

Regelmatige ww op -ir
De stam van een werkwoord vind je altijd door -ar/-er/-ir weg te halen.

Vervolgens plak je er een andere letter achter (zoals het voorbeeld hiernaast, dit gaat altijd in vaste volgorde: ik - jij - hij/zij/het/u - wij - jullie - zij/u meervoud).

Opdracht 3 (ww -er/-ir)

Slide 37 - Slide

5. SER-ESTAR-HAY
Alle 3 betekenen ze "zijn"
  • ser - kenmerken, eigenschappen
  • estar - zich bevinden, tijdelijke toestand
  •  hay - er is, er zijn => ¿Hay bancos por aquí?
    => nooit met het bepaalde lidwoord, altijd zonder of met het onbepaalde lidwoord 

Slide 38 - Slide

6. Voorzetsels - preposiciones
Worden gebruikt om aan te wijzen waar iets is

Slide 39 - Slide

¿Dónde está..? Waar is.....
achter
voor
onder
boven
in
naast
tussen
vlakbij / in de buurt van 
ver van

Opdracht:
zoek de juiste vertaling van de Spaanse voorzetsels. Kies uit de woorden rechts. Schrijf op in je schrift.

Slide 40 - Slide

Stelling: Spaans komt weer langzaam terug na deze eerste les (100 = JA helemaal, 0 = NEE helemaal niet)
0100

Slide 41 - Poll

Wat vond je van deze les? Tips/tops?

Slide 42 - Open question