examentraining 1

1 / 33
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Het genoemde systeem oneerlijk en lastig te controleren is. 
De politie strenger toezicht moet houden op de heide.
De nieuwe maatregelen het einde van de hondenuitlaatdiensten zullen betekenen.
Medewerkers van hondenuitlaatdiensten gemakkelijk beoordeeld kunnen worden.
Vraag 23- Geef van elk van de volgende beweringen van Heather Pope aan of deze juist of onjuist is volgens alinea 5. 
Ze denkt dat
Text 7 (2)
1
3
2
4
Juist
Juist
Onjuist
Onjuist
Juist
Juist
Onjuist
Onjuist

Slide 2 - Drag question

Een fotomoment met een bekende acteur is bij
de rondrit inbegrepen.
Na afloop van de rondrit mag je een DVD van je
favoriete film uitzoeken.
Tijdens de rondrit worden er delen van films in
de bus afgespeeld.
Je komt er mee langs plaatsen waar andere rondritten niet mogen komen.
Vraag 36- Geef van elk van de volgende beweringen over de San Francisco Movie Tours aan of deze juist of onjuist is. 
Text 15
1
3
2
4
Juist
Juist
Onjuist
Onjuist
Juist
Juist
Onjuist
Onjuist

Slide 3 - Drag question

Pootjes geven.
Om eten bedelen.
Het erf bewaken.
Hard blaffen.
Vraag 30- Welke dingen doet het lammetje net zoals de honden, volgens alinea 4? Geef van elk van de volgende gedragingen aan of het lammetje daarin wel of niet lijkt op de honden. 
Text 10
1
3
2
4
wel
wel
niet
niet
wel
wel
niet
niet

Slide 4 - Drag question

Dance United is een commerciële, winstgevende organisatie.
Door Dance United komen sommige jongeren weer op het rechte pad.
Dance United wordt afgesloten met een theorie-examen.
Om bij Dance United te worden toegelaten moet je auditie doen. 
Vraag 14- Geef van elk van de volgende beweringen aan of deze juist of onjuist is volgens alinea 2, 3 en 4.
Text 6 (1)
1
3
2
4
Juist
Juist
Onjuist
Onjuist
Juist
Juist
Onjuist
Onjuist

Slide 5 - Drag question

Stappenplan
  1. Houd de tijd in de gaten.
  2. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
  3. Wat weet je al van het onderwerp?
  4. Lees de hele tekst door.
  5. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.

Slide 6 - Slide

stappenplan
  1. Lees alinea voor alinea - examenvragen.
  2. Let op de eerste en laatste zin van de alinea.
  3. Bevatten deze een aanwijzing?
  4. Wat is jouw eigen antwoord?
  5. Kies het antwoord wat het dichtste bij jouw eigen antwoord ligt.
  6. Open vragen kort en bondig beantwoorden

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Soort vragen
  • meerkeuzevragen
  • open vragen
  • gatenteksten


  • juist/onjuist vragen
  • zoekvragen
  • woordenboekgebruik
  • linking words
  • adviezen

Slide 9 - Slide

0%
10%
50%
70%
90%
100%
never
always
usually
often
sometimes
seldom

Slide 10 - Drag question

niettemin, alsnog
daarbovenop
bijvoorbeeld
bijgevolg, daardoor
consequently
for example
nevertheless
on top of this

Slide 11 - Drag question

Meerkeuze vragen
  1. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
  2. Wat weet je al van het onderwerp?
  3. Bekijk de vragen die bij de tekst horen.
  4. Skim and scan de tekst.
  5. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
  6. Lees de vraag en de bijbehorende alinea.



Slide 12 - Slide

Meerkeuze vragen
  1. Let op de eerste en laatste zin van de alinea. ( vaak de hoofdgedachte). 
  2. Let op signaalwoorden, zoals but, however, and etc. 
  3. Wat is je eigen antwoord? 
  4. Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt. 
  5. Onderstreep het gedeelte dat overeenkomt met jouw gekozen antwoord. 
  6. Komt  het onderstreepte tekstgedeelte overeen met je antwoord? 
    7. Als je het antwoord niet weet. Streep foute antwoorden weg.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

 Open vragen

  1. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
  2. Wat weet je al van het onderwerp?
  3. Bekijk de vragen die bij de tekst horen.
  4. Skim and scan de tekst.
  5. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.





Slide 15 - Slide

open vragen
  1. Lees de vraag en de bijbehorende alinea. 
  2. Let op de eerste en laatste zin van de alinea. 
  3. Let op signaalwoorden, zoals but, however, and etc. 
  4. Onderstreep het gedeelte waarin het antwoord staat.. 
  5. Formuleer duidelijk 
  6. Beantwoord de vraag altijd in het Nederlands, behalve bij : citeer

Slide 16 - Slide

Gatenteksten

  1. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
  2. Wat weet je al van het onderwerp?
  3. Bekijk de vragen die bij de tekst horen.
  4. Skim and scan de tekst.
  5. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
  6. Lees de vraag en de bijbehorende alinea.




Slide 17 - Slide

Gatenteksten
  1. Let op de eerste en laatste zin van de alinea. 
  2. Bekijk het stukje voor en na de gaten goed. (Is het bijvoorbeeld een opsomming, tegenstelling, gevolg?)
  3. Wat is je eigen antwoord?
  4. Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt.
  5. Zoek de woorden in de antwoordmogelijkheden op, indien nodig.
  6. Lees het stuk opnieuw. Klopt je antwoord in de tekst.

Slide 18 - Slide

waar / niet waar vragen
  1. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
  2. Wat weet je al van het onderwerp?
  3. Bekijk de vragen die bij de tekst horen.
  4. Skim and scan de tekst.
  5. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
  6. Lees de vraag en de bijbehorende alinea.




Slide 19 - Slide

Zoekvragen

  1.  Lees de zoekopdracht/vraag goed door
  2.  kijk naar de verschillende rubrieken: staan ze alfabetisch, op onderwerp
  3.  Lees de 'kopjes' en beslis dan of het noodzakelijk is dat stuk te lezen.
  4. Beantwoord de vraag
  5. Controleer of je juist geformuleerd hebt en de vraag echt beantwoord hebt.




Slide 20 - Slide

waar/ niet waar vragen
  1. Let op de eerste en laatste zin van de alinea. (Dit is vaak de hoofdgedachte).
  2. Let op signaalwoorden, zoals but, however, and etc.
  3. Wat is je eigen antwoord?
  4. Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt.
  5. Onderstreep het gedeelte dat overeenkomt met jouw gekozen antwoord.
  6. Controleer of het onderstreepte tekstgedeelte overeenkomt met alle elementen in het antwoord.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Woordenboek

  1. Bekijk eerst of je de betekenis kunt raden door de andere woorden.

  2. Bekijk of het woord op een ander woord lijkt.
  3. Zoek het basiswoord. (slow ipv slowly, extend ipv extended)
  4. Let op :Er staan vaak meerdere betekenissen. 
  5. Oefen met het woordenboek dat je op je examen gaat gebruiken.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?

Slide 25 - Quiz

What does the word refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?

Slide 26 - Quiz

What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 27 - Quiz

What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 28 - Quiz

What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.

Slide 29 - Quiz

What can be concluded in paragraph 3 and 4?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst?
D
Wat is de conclusie?

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Slide

Adviezen

  1. Brede belangstelling helpt - lees de krant, volg het nieuws.
  2. Lees Engelse boeken, artikelen.
  3. Brede woordenschat maakt teksten lezen gemakkelijker. Bestudeer woordenlijsten.
  4. bestudeer de signaalwoorden goed
  5. Oefen met examenteksten - examenbundel of examenblad.nl




Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide