Het onderwerp van de zin kan je vinden door de volgende vraag te stellen:
Wie / wat + pv + rest gezegde?
/ Hij / is / met mijn broer / aan het videobellen / .
pv inf
Gezegde: is aan het videobellen
Stel de vraag: wie/wat + is + aan het videobellen? Antwoord: hij
Dus in dit geval zet je ow onder hij in de voorbeeldzin.
/ Hij / is / met mijn broer / aan het videobellen / .
ow pv inf