This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Herhaling toetsstof werkwoordspelling
Klas 2, periode 1
Slide 1 - Slide
Samengestelde of enkelvoudige zin?
LET OP
Een samengestelde zin is een zin met 2 of meer persoonsvormen. Vaak staat tussen de 2 delen een komma of een voegwoord (allebei kan ook), maar dat hoeft niet.
Slide 2 - Slide
De jongen liep de trap op, ging zijn kamer in en pakte een boek.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin
Slide 3 - Quiz
Het meisje dat daar loopt, heet Aïsha.
A
Samengestelde zin
B
Enkelvoudige zin
Slide 4 - Quiz
Lisa kijkt heel graag samen met haar vader naar een voetbalwedstrijd.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin
Slide 5 - Quiz
Persoonsvorm of niet?
Het is de werkwoordsvorm die hoort bij het onderwerp van de zin.
Als het onderwerp bijvoorbeeld een enkelvoud is, zoals hij, dan is de persoonsvorm dat ook: hij loopt. Is het onderwerp een meervoud, bijvoorbeeld wij, dan is de persoonsvorm dat ook: wij lopen. Loopt en lopen zijn persoonsvormen.
Slide 6 - Slide
Wat is de PV? 'De huidige generatie jongeren is opgegroeid met de mobiele telefoon'
A
opgegroeid
B
is
C
De huidige generatie jongeren
D
mobiele telefoon
Slide 7 - Quiz
'De Olympische Spelen van 2024 zullen in Parijs worden gehouden.' Wat is de PV?
A
De Olympische Spelen van 2024
B
in Parijs
C
zullen
D
worden gehouden
Slide 8 - Quiz
Voltooid Deelwoord
Een voltooid deelwoord begint vaak met ge-, maar kan ook beginnen met be-, -her, ver- of ont-. Met een voltooid deelwoord wordt aangegeven dat iets al gebeurd is.
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
't Ex Kofschip
Gebruik je bij VERLEDEN TIJD & bij VOLTOOID DEELWOORD
Wel in 't Ex Kofschip? = een t (ja, toch wel)
Niet in 't Ex Kofschip? = een d
(nee, dus niet)
Slide 12 - Slide
Ik heb... (huilen)
A
gehuilt
B
gehuild
Slide 13 - Quiz
Billy had zijn vriendin door haar nieuwe kapsel niet... (herkennen)
A
herkent
B
herkend
Slide 14 - Quiz
Maud heeft gisteren haar proefwerk Nederlands... (herkansen)
A
herkanst
B
herkansd
Slide 15 - Quiz
Je kunt wel klagen, maar je hebt het je moeder gisteren echt... (beloven)
A
belooft
B
beloofd
Slide 16 - Quiz
Waarom beloofd en niet belooft?
De stam van een werkwoord vind je meestal door er -en af te halen. Dus: belov. Die gebruik je bij de regel van 't Ex Kofschip. De 'v' zit er niet in. Dus met een d op het eind. Net als de laatste letter een klinker is: gegroeid.
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Eindelijk heeft Maya het onthouden en heeft ze ontzettend hard... (werken)
A
gewerkt
B
gewerkd
Slide 19 - Quiz
Die lieve woorden zeg ik niet zomaar, die zijn ... (bedoelen) om jou op te vrolijken.
A
bedoeld
B
bedoelt
Slide 20 - Quiz
Het is echt heel jammer dat mijn beste vriendin vorig jaar zo ver weg is... (verhuizen)
A
verhuist
B
verhuisd
Slide 21 - Quiz
VD als BN
Als het voltooid deelwoord gebruikt wordt als bijvoeglijk naamwoord, schrijf je het zo kort mogelijk. Is het de vergrote foto of de vergrootte foto? Het BN zegt iets over het ZN.
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
De ... (bevruchten) eicellen werden teruggeplaatst.
A
bevruchtte
B
bevruchte
Slide 24 - Quiz
Ik ben weg van onze opnieuw ... (bekleden) stoelen.
A
beklede
B
bekleedde
Slide 25 - Quiz
's Avonds (barsten)... het ... (verwachten) onweer los.
A
barsde, verwachte
B
barstte, verwachtte
C
barstte, verwachte
D
barstte, verwachtde
Slide 26 - Quiz
Slide 27 - Slide
Hij wil morgen al gaan. Wat is een infinitief?
A
wil
B
hij
C
morgen
D
gaan
Slide 28 - Quiz
'Je zou het misschien niet verwachten, maar ze kan heel goed voetballen.' Wat is een infinitief?
A
verwachten, voetballen
B
verwachten, kan, voetballen
C
zou, verwachten, kan, voetballen
D
zou, verwachten, voetballen
Slide 29 - Quiz
'Paul moet eigenlijk hard werken, maar hij is moe.' Wat is de infinitief?
A
werken, is
B
moet, werken, is
C
werken
D
moet, werken
Slide 30 - Quiz
'Joyce zou haar vader in de tuin willen helpen.' Wat is een infinitief?
A
zou, willen, helpen
B
willen, helpen
C
zou, willen
D
helpen
Slide 31 - Quiz
Onvoltooid deelwoord
Het onvoltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord waarbij het nog niet voorbij of nog niet voltooid is (onvoltooid) en dus nog steeds aan de gang is. Het OVD wordt altijd gespeld als het hele werkwoord + d. Huilend verliet hij het huis.
Slide 32 - Slide
Voegwoorden
Voegwoorden zijn woorden die zinnen (of woorden) 'aan elkaar voegen'. Voorbeelden van voegwoorden zijn: omdat, en, als, hoewel, want, maar, of, doordat & dus.
Slide 33 - Slide
Hij ... (lachen, vt) (verontschuldigen, ovd)...
A
lachde, verontschuldigen
B
lachte, verontschuldigen
C
lachde, verontschuldigdend
D
lachte, verontschuldigend
Slide 34 - Quiz
Niets vermoedend verliet hij het huis. Wat is het OVD?