3H Unité 5 les 4

Le programme d'aujourd'hui:

1. Questions?
2. Herhalen werkwoorden
3. Uitleg in duo's
4. Maken 16acd



1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransVoortgezet speciaal onderwijsMiddelbare schoolhavoLeerroute HLeerroute 3Leerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Le programme d'aujourd'hui:

1. Questions?
2. Herhalen werkwoorden
3. Uitleg in duo's
4. Maken 16acd



Slide 1 - Slide

Na deze les kun je:
- het bijvoeglijk naamwoord aanpassen in de zin
- Een vergelijking maken in het Frans
- de vergelijkingen "aussi que" "moins que" en "plus que"  in de zin gebruiken
- de uitzondering van "bon" [=goed / lekker] in het Frans vormen

Slide 2 - Slide

Even herhalen.. de werkwoorden

Slide 3 - Slide

                   être           avoir        aller

je (j')
tu
il/elle

nous
vous
ils/elles
suis
avons
vas
sont
a
sommes
avez
ont
es
êtes
as
est
ai
vais
allez
allons
va
vont

Slide 4 - Drag question

tu (connaitre) présent

Slide 5 - Open question

vous (connaitre futur simple)

Slide 6 - Open question

elle (connaitre futur simple)

Slide 7 - Open question

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de passe compose?
A
Elles ont connu
B
Elles connaissaient
C
Elles sont connu
D
Elles connaitre

Slide 8 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de present?
A
Ils connaissaient
B
Ils connaissent
C
Ils connaitre
D
Ils ont connu

Slide 9 - Quiz

Hoe goed snap jij de werkwoorden?
😒🙁😐🙂😃

Slide 10 - Poll

Les comparaisons 
"Ik ben intelligenter dan Obélix"
"Ik ben sterker dan Astérix"

Slide 11 - Slide

Uitleg in duo's: vergelijkingen
- Lees grammaire II (blz. 66 of 5.5 op de site)
- Bereid een mini-presentatie voor je klas voor
- Vertel...
1. Wat het is
2. Hoe je het maakt
3. Wat de uitzonderingen zijn
4. Stel een Goede Vraag aan de klas
timer
5:00

Slide 12 - Slide

Kijk naar het volgende filmpje voor de uitleg en maak als je wilt aantekeningen.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Hoe maak je een vergelijking
in het NL?
Geef voorbeelden

Slide 15 - Mind map

Noem voorbeelden
van bijvoeglijk nw
in het Nederlands.

Slide 16 - Mind map

Noem voorbeelden van
bijvoeglijk naamwoorden
in het Frans

Slide 17 - Mind map

1
2
3
1
2
3
1
1
2
3
2
3

Slide 18 - Slide

Vergelijking:
meer dan
Vergelijking:
evenveel als 

Vergelijking:
minder dan
moins ... que
aussi ... que
plus (bijv. nw) que

Slide 19 - Drag question

Welke Franse zin is de correcte vertaling?
Die kat is kleiner dan een hond

A
Ce chat est plus petit qu'un chien
B
Ce chat est plus petite qu'un chien
C
Ce chat est aussi petit qu'un chien
D
Ce chat est moins petit qu'un chien

Slide 20 - Quiz

Ton T-shirt est [groter dan] ton pantalon. Vul alleen de vertaling van [groter dan] in

Slide 21 - Open question

Net zoals "goed" een uitzondering is: niet "goeder" maar "beter"  

Slide 22 - Slide

Die boeken zijn beter dan die films
A
Ces livres sont plus mieux que ces films
B
Ces livres sont meilleurs que ces films
C
Ces livres sont aussi mieux que ces films
D
Ces livres sont plus meilleures que ces films

Slide 23 - Quiz

Maintenant, on va faire ex. 16abcd (grammaire II)

Slide 24 - Slide

Toets Unité 5
Groep A: vrij. 4 juni
Groep B:  ma. 7 juni


Leerwerk
Unité 5 appr. 1,2,4, en 6 F-N en appr. 3 en 5 F-N en N-F

Slide 25 - Slide