M4 Week 38

M4 Week 38
1 / 19
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

M4 Week 38

Slide 1 - Slide

1HV1 Première leçon
Les objectifs :
  • ik kan beschrijvingen van verschillende helden begrijpen
  • ik ken het ww. connaître en de w.w. op -ir
  • ik ken de vergrotende en overtreffende trap

Le programme :
  • Apprendre  appr. 1,2,3,4,5 p. 35-37
  • Faire ex. 1-16
Bonjour! Bienvenue à la semaine trente-huit.

Slide 2 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?

  • Lesson up
  • Au travail

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Slide

connaitre betekent?

Slide 6 - Open question

Mes parents (kennen)
A
connaissent
B
connaisent

Slide 7 - Quiz

Pierre (heeft gekend)
A
Pierre a connu
B
Pierre est connu
C
Pierre as connu
D
Pierre es conu

Slide 8 - Quiz

Wij hebben gekend
connaitre
A
nous sommes connus
B
nous avons connu
C
vous êtes connu
D
vous avez connu

Slide 9 - Quiz

wij kennen

Slide 10 - Open question

ik heb gekend

Slide 11 - Open question

de vergrotende trap

Slide 12 - Slide

+ meer dan / = even als / - minder dan

+   PLUS  (BNW/)  QUE

=   AUSSI (BNW/) QUE

-   MOINS (BNW/) QUE

Obelix est plus grand qu'Asterix.




Slide 13 - Slide

exemples

Michelle is groter dan jij. (meer groot dan)

Michelle est  plus grande que toi.


Hij is even sportief als Anne.
Il est aussi sportif qu'Anne.


Mijn broers zijn minder sterk in Frans dan ik.

Mes frères sont moins forts en français que moi.

Slide 14 - Slide

uitzondering:  bon en bien


goed ->  goeder  -> beter

bon -> plus bon -> meilleur

bien -> mieux -> le mieux


Le livre est meilleur que le film.

Je parle mieux français que ma mère

Slide 15 - Slide

Vertaal: "Ik ben kleiner dan jij."
(tip: meer klein dan)

Slide 16 - Open question

Vertaal: "Zij is even sportief als Marc."

Slide 17 - Open question

"Max is minder aardig dan Emma."
(aardig = sympa)

Slide 18 - Open question

Au travail en ligne

Va au travail! / Au boulot!

ex. 1-16

Tu as une question?
Lève ton doigt!



Slide 19 - Slide