This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
N E D E R L A N D S
Welkom!
Voorbereiding les:
- Materiaal op tafel
- Inloggen LessonUp
Slide 1 - Slide
Planning
Uitleg werkwoordspelling
Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica
Herhaling vorige lessen
Uitleg §8: pers. & bez. vnw.
(opdracht 1 t/m 4 blz. 218)
Oefenen
Zelfstandig werken
Afsluiting (huiswerk)
Slide 2 - Slide
Er volgen nu wat herhalingsvragen
Slide 3 - Slide
Waar of niet waar?
Eigennamen behoren tot de zelfstandige naamwoorden.
A
waar
B
niet waar
Slide 4 - Quiz
Waar of niet waar?
In de zin 'Een van ons helpt mee' is 'een' een lidwoord.
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quiz
Waar of niet waar?
'In elke zin staat een hulpwerkwerkwoord.'
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quiz
Waar of niet waar?
'Een bijvoeglijk naamwoord staat altijd vóór een zelfstandig naamwoord.'
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quiz
Planning
Uitleg werkwoordspelling
Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
Leerdoel
Paragraaf 8
Ik kan persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen en gebruiken.
Slide 8 - Slide
Persoonlijk
voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, dier of ding:
Wij gaan een weekendje weg.
Onze kat slaapt overdag, omdat hij 's nachts buiten rondloopt.
Ik heb je bericht ontvangen, maar ik heb het nog niet gelezen.
Slide 9 - Slide
Persoonlijk
voornaamwoord
Let op: het woordje het is alleen een persoonlijk voornaamwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord is en wel een duidelijke betekenis heeft.
Wel pers vnw: Dit verhaal is heel interessant, dus ik heb het in een avond uitgelezen.
Niet pers. vnw : Heb jij het huisdier van Emma gezien?
Slide 10 - Slide
Noteer de persoonlijke voornaamwoorden uit onderstaande zin: 'Jos heeft mij de fiets van zijn zus gegeven, maar ik weet niet of zij het er mee eens is.'
Slide 11 - Open question
Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor het zn waar het bij hoort.
Jullie tuin.
Mijn telefoon.
Jouw huis.
Slide 12 - Slide
Noteer de bezittelijke voornaamwoorden uit onderstaande zin: 'Vinden jij en jouw broers het leuk dat alle voornamen in jullie gezin met een J beginnen of vind je dat lastig?'
Slide 13 - Open question
Uitlegfilmpje!
Slide 14 - Slide
apps.noordhoff.nl
Slide 15 - Link
*Zij* is dol op paardrijden.
A
pers. vnw
B
bez. vnw
Slide 16 - Quiz
Mag *ik* jouw pen lenen?
A
pers. vnw
B
bez. vnw
Slide 17 - Quiz
Dit is *mijn* favoriete boek.
A
pers. vnw
B
bez. vnw
Slide 18 - Quiz
*Het* huis staat aan de overkant van onze straat.
A
pers. vnw
B
bez. vnw
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord
Slide 19 - Quiz
Het huis staat aan de overkant van *onze* straat.
A
pers. vnw
B
bez. vnw
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord
Slide 20 - Quiz
Het huis staat aan de overkant van onze *straat*.
A
pers. vnw
B
bez. vnw
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord
Slide 21 - Quiz
ZELFSTANDIG WERKEN
Wat:
Maken:opdracht 1, 2, 3 en 4
Bladzijde 219 (huiswerk dinsdag)
Hoe:
In je schrift.
Hulp:
Theorie op blz. 218
Kom je er niet uit? Ga aan de instructietafel zitten.
Tijd:
Tot het einde van deze les.
Klaar:
Oefen in de online methode met de trainer. Cursus 5 Grammatica.