This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Quiz H1 en H3
Slide 1 - Slide
Behoeften die je leven leuker en makkelijker maken noem je een...
A
Primaire behoeften
B
Secundaire behoeften
Slide 2 - Quiz
Wat wordt bedoeld met het modaal inkomen in Nederland?
A
Het gemiddelde inkomen in Nederland
B
Het hoogste inkomen dat in Nederland wordt verdiend
C
Het inkomen dat het meest voorkomt in Nederland
D
Het laagste Inkomen dat in Nederland wordt verdiend
Slide 3 - Quiz
Wat verstaan we onder het economische begrip ‘schaarste’?
A
Schaarse producten zijn alleen in onlinewinkels te koop.
B
Schaarse producten zijn zeldzaam.
C
Voor schaarse producten zijn grondstoffen gebruikt.
D
Voor schaarse producten zijn productiemiddelen gebruikt.
Slide 4 - Quiz
Wat betekent prioriteiten stellen?
A
Je moet alleen geld uitgeven aan basisbehoeften.
B
Je moet gaan bezuinigen op incidentele uitgaven.
C
Je moet je behoeften in volgorde van belangrijkheid zetten.
D
Je moet meer tijd nemen voor je boodschappen en op zoek gaan naar koopjes.
Slide 5 - Quiz
Het assortiment speelt dus een belangrijke rol in de marketingstrategie van Action. Tot welk onderdeel van de marketing behoort het assortiment?
A
Productbeleid
B
Prijsbeleid
C
Plaatsbeleid
D
Promotiebeleid
Slide 6 - Quiz
Welk soort reclame zie je op de afbeelding?
A
Merkreclame
B
Informatieve reclame
C
Ideële reclame
D
Commerciële reclame
Slide 7 - Quiz
Bekijk de afbeelding van het pak melk hiernaast. Op de afbeelding zie je een:
A
A-merk
B
B-merk
C
C-merk
D
Huismerk
Slide 8 - Quiz
Juist of onjuist? Het inkomen dat Bas en Marieke van hun werkgever ontvangen is inkomen uit arbeid.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quiz
Juist of onjuist? De winst die Bas en Marike maken met hun eigen bedrijf is inkomen uit overdrachten.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quiz
Juist of onjuist? De kinderbijslag die Bas en Marike ontvangen voor hun zoontje is inkomen uit bezit.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quiz
Juist of onjuist? Een budgetplan is een overzicht van je inkomsten in een bepaalde periode.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quiz
Jan zijn auto is stuk gegaan. Hij gaat naar de garage voor het repareren van zijn auto. Onder welke uitgavensoort valt deze reparatie?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven
Slide 13 - Quiz
Onder welke uitgavensoort valt het kopen van een bioscoopkaartje?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven
Slide 14 - Quiz
In een jaar is er 2% inflatie. Je koopkracht stijgt met 1%. Met hoeveel procent is je loon gestegen in dat jaar?
A
0%
B
1%
C
2%
D
3%
Slide 15 - Quiz
Jurjen neemt bij een geldautomaat € 50 op. Welk gevolg heeft dit voor zijn hoeveelheid chartaal en giraal geld? Maak de zinnen compleet door het juiste woord te slepen.
De hoeveelheid chartaal geld van Jurjen...
De hoeveelheid giraal geld van Jurjen...
Blijft gelijk
Daalt
Stijgt
Slide 16 - Drag question
In het basisjaar was de gemiddelde prijs van een spijkerbroek € 55,00. Twee jaar later was de gemiddelde prijs € 56,10.Bereken het indexcijfer van dat jaar.
A
100
B
101
C
102
D
103
Slide 17 - Quiz
De familie Van den Berg vraagt meerdere offertes aan voor het schilderen van hun huis. Van welke functie van geld is sprake wanneer de familie Van den Berg diverse offertes opvraagt?
A
Rekenmiddel
B
Ruilmiddel
C
Spaarmiddel
Slide 18 - Quiz
Kees heeft een creditsaldo van € 10 op zijn rekening. Hij koopt een spijkerbroek voor € 55 die hij met de pinpas betaalt. Hij haalt € 70 uit de geldautomaat en een zak drop van € 2,25 betaalt hij contant. Hoe groot is het debetsaldo op zijn rekening na verwerking van deze transacties?
A
€ 115,00
B
€ 117,25
C
€ 135,00
D
€ 137,25
Slide 19 - Quiz
Manon heeft een bijbaantje bij een supermarkt. Het geld dat ze hiermee verdient, spaart zij om later een scooter te kunnen kopen. Haar moeder heeft ook geld gespaard. “Je weet nooit waarvoor je het nodig hebt”, zegt haar moeder. Van welke twee spaarmotieven is hier sprake?
A
Sparen voor een doel en sparen voor de rente
B
Sparen voor een doel en sparen uit voorzorg
C
Sparen voor de rente en sparen uit voorzorg
Slide 20 - Quiz
Demi heeft € 600 op een spaarrekening van ASN Bank staan. Bereken de rente die Demi na drie jaar ontvangt. Ga uit van samengestelde rente.
A
€ 16,20
B
€ 16,35
C
€ 162
D
€ 163,35
Slide 21 - Quiz
Hoe noem je een consumptief krediet waarbij je met de bank een looptijd afspreekt en betaalt in vaste termijnen voor rente en aflossing?
A
Doorlopend krediet
B
Hypothecaire lening
C
Persoonlijke lening
D
Salariskrediet
Slide 22 - Quiz
De koelkast van Bente is stuk gegaan. Zij leent geld om een nieuwe te kopen. Wat is voor Bente het motief om te lenen?
A
Eerder genieten van dure aankoop
B
Dringend geld nodig
C
Tijdelijk geld tekort
D
Aankoop van onroerend goed
Slide 23 - Quiz
Hoe wordt de winstuitkering genoemd die bestemd is voor de aandeelhouders?