HAVO 2 par 2.2 heb je geld genoeg? Les 1

HOOFDSTUK 2
Paragraaf 2.2 (les 1)
Heb je geld genoeg?
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

HOOFDSTUK 2
Paragraaf 2.2 (les 1)
Heb je geld genoeg?

Slide 1 - Slide

Lesdoel 2.2
Na deze les :
  • weet je wat lenen is
  • weet je wat een leenmotief is
  • weet je hoe je kredietkosten berekend
  • weet je wat de risico's van lenen zijn

Slide 2 - Slide

Lesdoel

  • wat is lenen en wat is een leenmotief

Slide 3 - Slide

Lenen 
Lenen is het geld van een ander gebruiken. Als je geld tekort komt, kun je geld lenen.

Je moet het geld dat je leent terugbetalen (aflossen)

Over het geleende geld betaal je rente.

Slide 4 - Slide

Leenmotieven

Slide 5 - Slide

Lesdoel

  • wat zijn kredietkosten en hoe bereken je deze kosten

Slide 6 - Slide

Kredietkosten
Kredietkosten zijn de kosten van een lening en bestaan uit:
Rente en Aflossing




Slide 7 - Slide

Kredietkosten
Hoe bereken je de kredietkosten:
(aantal termijnen x termijnbedrag) - lening = kredietkosten
Bereken de kredietkosten van 4000,- en 36 maanden

Slide 8 - Slide

Kredietkosten
€ 128,95 x 36 = € 4642,20
€ 4642,20 - € 4000 = € 642,20

Slide 9 - Slide

Lesdoel

  • wat zijn de risico's van lenen

Slide 10 - Slide

Risico's bij lenen
Risico = kans op schade of verlies

Belangrijk risico bij lenen: waarde aankoop vermindert sneller dan dat je aflost
Belangrijk risico bij uitlenen: degene die leent kan niet aflossen

Slide 11 - Slide

Samenvatting
weet je wat lenen is
weet je wat een leenmotief is
weet je hoe je kredietkosten berekend
weet je wat de risico's van lenen zijn

Slide 12 - Slide

Aan de slag
  • lees goed de theorie door, achter de blauwe streep in je boek!
  • maak uit je boek vraag 18 t/m 25 op blz 42 en verder
  • maak de lesson up vragen uit deze les

Slide 13 - Slide

Oefenen
Pak je boek erbij en check de theorie uit de paragraaf als je een vraag niet weet.
Succes!

Slide 14 - Slide

Geld lenen kost geld!
Hoe noem je deze kosten?
A
Leenkosten
B
Kredietkosten
C
Rente
D
Aflossing

Slide 15 - Quiz

We lenen om verschillende redenen. Wat is geen leenmotief?
A
Lenen om een onverwachte tegenvaller op te vangen
B
Lenen om een nieuwe auto te kopen.
C
Lenen om een studie te betalen.
D
Lenen uit voorzorg.

Slide 16 - Quiz

Is een Tikkie ook geld lenen?
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quiz

Wat is GEEN reden om te lenen?
A
Je hebt een tijdelijk geldtekort
B
Je wilt een huis kopen
C
Je hebt een onverwacht dringend geldtekort
D
Je wilt meer geld op je spaarrekening

Slide 18 - Quiz

Wat is de prijs van sparen en lenen?
A
Rente. sparen: betalen lenen: ontvangen
B
Rente. sparen: ontvangen lenen: betalen
C
Tijd. sparen: lang lenen: kort
D
Tijd. sparen: kort l enen: lang

Slide 19 - Quiz

Het verschil tussen sparen en lenen is dat
A
Sparen geld kost
B
Lenen geld kost
C
Je bij sparen geld uitgeeft
D
Je bij een lening niet aflost

Slide 20 - Quiz

Wat is een nadeel van lenen?
A
Je moet de lening terugbetalen.
B
Je moet de lening met rente terugbetalen
C
Beide antwoorden zijn goed.
D
Beide antwoorden zijn fout.

Slide 21 - Quiz

Je kunt verschillende redenen hebben om te lenen. Dit noem je ...
A
Lening
B
Schuld aangaan
C
Leenmotieven
D
Krediet

Slide 22 - Quiz

Stelling I: Rente is een vergoeding die je ontvangt voor lenen van geld.
Stelling II: Door geld te lenen om een duurzaam consumptiegoed te kunnen kopen verhoog je tijdelijk je koopkracht.

A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist.

Slide 23 - Quiz

Mark wil graag een nieuwe telefoon kopen. Hij heeft onvoldoende geld. Zijn vader heeft deze maand een geldtekort vanwege de aanbetaling van de vakantie.

Van welke twee leenmotieven is hier sprake?
A
tijdelijk geldtekort en onverwachts dringend geld tekort
B
tijdelijk geldtekort en aanschaf gebruiksgoed
C
onverwachts dringend geldtekort en aanschaf gebruiksgoed
D
aanschaf gebruiksgoed en dringend geldtekort

Slide 24 - Quiz

Waaruit bestaan de kredietkosten?
A
Aflossing lening + rente
B
Alleen de rente

Slide 25 - Quiz

Je leent €15.000 met een looptijd van vijf jaar en betaalt in maandtermijnen van €300,-. Wat zijn de kredietkosten?
A
€300
B
€3000
C
€15000
D
€18000

Slide 26 - Quiz


Tess leent €3000 en kiest voor een looptijd van drie jaar. 
Bereken de kredietkosten. 
A
€97
B
€492
C
€586
D
€3492

Slide 27 - Quiz

Je leent € 2.000 en betaalt in maandelijkse termijnen van € 95. De looptijd van de lening is 2 jaar. Wat zijn de kredietkosten gemiddeld per jaar?
A
€ 280
B
€ 200
C
€ 100
D
€ 140

Slide 28 - Quiz

De kredietkosten bestaan altijd uit de aflossing en de rente.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quiz

Lening in euro's: € 5.000
Looptijd 24 mnd: maandtermijn € 225
Hoeveel euro zijn de kredietkosten?
A
€ 225
B
€ 400
C
€ 5.400
D
€ 5.000

Slide 30 - Quiz

Wat zijn kredietkosten?
A
de kosten van de rente
B
de kosten van een lening
C
de kosten die je betaalt voor een betaalrekening
D
rente kosten

Slide 31 - Quiz