Hoofdstuk 6 medicijnen

welke medicijnen ken je?
1 / 52
next
Slide 1: Mind map
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 200 min

Items in this lesson

welke medicijnen ken je?

Slide 1 - Mind map

inhoud 2 of 3 lessen medicatie
leerdoel:
aan het einde van deze twee lessen weet je:
  • welke soort medicijnen er zijn
  • hoe je ze toedient
  • en waar je bij het toedienen rekening mee moet houden

Slide 2 - Slide

Taak helpende plus
Je mag zelfstandig medicatie geven als je maar weet waar je mee bezig bent!
De medicijnen zijn voorgeschreven door een arts en staan op de toedienlijst van de apotheek
je mag ook geen zelfzorgmiddelen geven
Je hebt basiskennis van medicijnen

Slide 3 - Slide

Geneesmiddelen
UR=uitsluitend op recept (voorgeschreven door een arts)
NR=niet receptplichtig (zoals paracetamol)
homeopathische middelen
alternatieve geneesmiddelen

Slide 4 - Slide

Indicatie en contra-indicatie
indicatie= de aandoening, de ziekte of het symptoom waarvoor de arts het medicijn voorschrijft. 
er zijn verschillende soorten medicatie voor dezelfde indicatie.

contra-indicatie= een medicijn kan een aandoening of ziekte verergeren. Het is een reden om het medicijn niet te gebruiken

Slide 5 - Slide

Werkzame stof en hulpstof
Medicijn bestaat uit werkzame stof (bepaalt de werking) en hulpstof(een bindmiddel bv) .

Generiek middel= een merkloos middel (werking is hetzelfde als een middel met een merk)

maak opdracht 1 en 2

Slide 6 - Slide

Dosering en houdbaarheid
dosering= de hoeveelheid medicijn die je in 1x inneemt (bv 2x per dag innemen)

houdbaarheid:

LOT en MFD = wanneer het medicijn gemaakt werd (jaartal, maand, dag)
EXP = vervaldatum
of uiterste gebruiksdatum, houdbaar tot, niet te gebruiken na

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

opdracht
LOT 20 D 13 EXP. 3/5/2022

betekent:
medicijn werd gemaakt op: 13 april 2020 en is houdbaar tot 3 mei 2022

nu jullie: LOT 21 A 16 EXP. 7/7/2023

Slide 10 - Slide

GDS=geneesmiddelendistributiesysteem
medicijnen voor een client voor 1 moment in een zakje/rol

op het zakje staat: voorletters, achternaam, apotheek, medicijnen, dosering, omschrijving van vorm, kleur, tablet/dragee/capsule.
per inname controleer je ahv de toedienlijst

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

opdracht
maken opdracht 4, 5, 6

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Slide 17 - Video

Medicijnen in vaste vorm
pillen:
tablet
dragees
capsule
bruistablet
smelttablet
zetpil
lees wat elke vorm is, maak een samenvatting of onderstreep de belangrijkste woorden
timer
1:00

Slide 18 - Slide

wat is dit: capsule, dragee, tablet, bruistablet, smelttablet

Slide 19 - Slide

wat is dit: capsule, dragee, tablet, bruistablet, smelttablet

Slide 20 - Slide

Medicijnen in vloeibare vorm
dranken: oplossing en suspensie
druppelvloeistof (oraal en neus/oor/oogdruppels)
gels
spray (neusspray, inhalatiemedicatie)
klysma

Slide 21 - Slide

Indeling medicijnen
bijvoorbeeld op:
  1. werking (systemisch/lokaal)
  2. doel (voorkomend/genezend)
  3. vorm van toedienining (rectaal, oraal, inhalatie)
  4. soort (antibiotica/opiaat)
  5. enteraal (via maagdarmkanaal)/parenteraal (injectie/infuus)

Slide 22 - Slide

1. systemische en lokale werking
systemische werking= het medicijn wordt via het bloed afgegeven op de plek waar het nodig is. 
via mond of injectie

lokale werking= het medicijn wordt niet via de bloedbaan opgenomen maar meteen op de juiste plek 
bv zalf, oog/oordruppels, inhalatie

maken opdracht 10 en 11

Slide 23 - Slide

2. doel van medicatie
  • Curatief (genezend)
  • symptoombestrijding
  • suppletief (aanvullend)
  • preventief (voorkomend)
  • stellen van een diagnose

Slide 24 - Slide

3. vormen van toediening
Hoe medicijnen gegeven moeten worden= toedieningswijze

oraal/ per os= via de mond
rectaal= via de anus
vaginaal= via de vagina
dermaal/cutaan= via de huid
transdermaal= door de huid (medicijnpleister)


Slide 25 - Slide

3. vormen van toediening, vervolg
oculair= via het oog
nasaal= via de neus
via het oor
pulmonaal= via de longen
overig (injectie bloedvat, spier, onder de huid)
sublinguaal= onder de tong
maken opdracht 12, 14

Slide 26 - Slide

Toedieningsvormen in de praktijk
oraal: controleer of de medicatie niet is achtergebleven, parafeer de medicatielijst

rectaal: client op linkerzijde 10 minuten, controleer medicatie

dermaal: handschoenen dragen, verwijder oude resten, geen huid raken met tube

Slide 27 - Slide

toedieningsvormen in de praktijk, vervolg
oculair (oog): let op houdbaarheidsdatum, schrijf openingsdatum op flesje, handhygiene, flesje mag niet het oog raken. druppels in gootje van het oog
ooggel: 1 minuut oog dicht houden
               nasaal: eerst neus snuiten
                      oren: 5-10 min hoofd schuin

Slide 28 - Slide

Opdracht 18 klysma toedienen
Bekijk het filmpje op de volgende slide 
en beantwoord opdracht 18

lees daarna protocol Microlax 

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Link

Medicatieproces
van voorschrijven tot innemen van medicatie
medicatieketen= arts, apotheek, zorgverlener

Slide 31 - Slide

Taak zorgverlener in medicatieproces
  1. afspraken maken met de client over de ondersteuning die nodig is
  2. uitzetten medicatie
  3. aanreiken/toedienen medicatie
  4. registreren en aftekenen medicatie
  5. signaleren van knelpunten
  6. evalueren behandeling

Slide 32 - Slide

BEM
= beoordeling eigen beheer medicatie
Categorie 1: cliënt bestelt en gebruikt medicatie zelf.
Categorie 2: zorg bestelt medicatie, cliënt gebruikt medicatie zelf.
Categorie 3: cliënt bestelt medicatie, zorg biedt hulp bij (een deel van) medicatie.
Categorie 4: zorg bestelt en biedt hulp bij (een deel van) medicatie.
Categorie 5: zorg bestelt, biedt hulp bij medicatie en ziet toe op inname.




Slide 33 - Slide

regels medicatiebeheer
zorginstellingen hebben protocollen
op de toedienlijst staan: naam client, voorschrijvend arts, naam geneesmiddel in hoofdletters, bij merkgeneesmiddelen oof vermelding stofnaam, sterkte en dosering, dag en tijdstip van inname, indicatie, ruimte voor aftekenen, toedieningsvoorschriften en instructies, omschrijving uiterlijk geneesmiddel, start- en einddatum medicijngebruik

Slide 34 - Slide

Bewaren van medicatie
let op de houdbaarheidsdatum
tabletten en capsules: 2 jaar
zetpillen: 1 jaar
dranken, oor- en oogdruppels: 1 maand na openen
bewaren in originele verpakking, koel en donker
soms in de koelkast
in afgesloten ruimte
medicijnen= bij weggooien: chemisch afval 

Slide 35 - Slide

Veilige medicatie
interactie (medicijnen kunnen elkaar beinvloeden, denk ook aan alcohol of grapefruitsap)

bijwerkingen (een niet gewenst effect)

gewenning (steeds meer nodig om effect te hebben)

verslaving (geestelijk en/ of lichamelijk afhankelijk

Slide 36 - Slide

Specifieke zorgsituaties
slikklachten: goed slikken is: medicatie met een slok water innemen en het hoofd naar voren buigen. logopedie inschakelen

breken of malen van medicijnen: alleen als het mag!

weigeren: geef uitleg, nog een keer proberen, overleggen

Slide 37 - Slide

specifieke zorgsituaties
onduidelijk of medicatie is ingenomen; achterhalen wat de reden is (rapportage lezen, navragen)
medicatiefouten (MIC melding): 
  • voorschrijffouten
  • afleverfouten
  • toedienfouten
  • weigeren van inname

Slide 38 - Slide

opdrachten 
maken: opdracht 20, 21, 23, 25, 26, 27, 28, 30

Slide 39 - Slide

medicatie innemen via de mond noem je
A
transdermaal
B
rectaal
C
indicatie
D
oraal

Slide 40 - Quiz

medicatie rectaal betekent:
A
via de anus
B
via de mond
C
via een injectie
D
via de huid

Slide 41 - Quiz

wanneer is deze medicatie gemaakt:
LOT 21C14
A
21 februari 2013
B
21 maart 2014
C
14 maart 2021
D
14 april 2021

Slide 42 - Quiz

dosering betekent hoeveel medicatie de client per dag krijgt
juist
onjuist

Slide 43 - Poll

indicatie is de aandoening/ziekte/symptoom waarvoor de medicatie is voorgeschreven
juist
onjuist

Slide 44 - Poll

tabletten met een gladde coating
A
bruistablet
B
capsule
C
dragee
D
smelttablet

Slide 45 - Quiz

noem een voorbeeld van een medicijn in vloeibare vorm

Slide 46 - Open question

Een medicijnpleister (transdermaal) heeft wat voor werking?
A
lokaal
B
systemisch

Slide 47 - Quiz

Medicijnen worden gegeven om een ziekte te voorkomen, dit noem je
A
curatief
B
suppletief
C
symptoombestrijding
D
preventief

Slide 48 - Quiz

nasaal betekent via
A
de neus
B
het oor
C
de mond
D
de anus

Slide 49 - Quiz

Medicatieopdracht
Uitgedeeld en staat in teams!


Doel: Je hebt kennis en inzicht in het hoe en waarom van medicatie zowel in theorie als praktijk.

Slide 50 - Slide

Medicatieopdracht
voorbereiding:
  • lees het hoofdstuk medicatie uit je boek
  • verdiep je in bronnen zoals FK
  • kies 3 cliënten
  • maak een planning
  • schrijf een inleiding

Slide 51 - Slide

medicatieopdracht
Uitvoering:
  • werk de deelvragen uit
  • werk drie gekozen clienten uit
  • onderzoek en beschrijf hoe het op stage gaat

Slide 52 - Slide