This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
1.1 §3.4 Luchtdruk en wind
Slide 2 - Slide
Lesplanning
Opstarten
10 min
LessonUp quiz herhaling 3.3
10 min
Zelfstandig 3.4 ontdekken
10 min
Uitleg paragraaf 3.4: Wind en druk
10 min
Opdracht Druk tekenen
10 min
Maken paragraaf 3.4
20 min
Lesafsluiting
05 min
Slide 3 - Slide
Examenvraag
Bron 1
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Open question
Hoe kun je het klimaat van een gebied bepalen?
A
Je meet de warmte, neerslag en de wind.
B
Je meet hoe warm het is gedurende 1 jaar.
C
Je meet het weer over een periode van 30 jaar.
D
Je kijkt naar de zomer- en wintertemperatuur.
Slide 6 - Quiz
Dus, wat is klimaat?
Slide 7 - Open question
Welke uitspraak is juist?
A
In de winter is de zee warmer dan het land.
B
In de zomer is de zee koeler dan het land.
C
Een landwind heeft in de zomer een verkoelend effect.
D
Een zeewind heeft in de winter een verkoelend effect op het land.
Slide 8 - Quiz
Welk kenmerk van aanlandige wind is juist?
A
In de zomer is aanlandige wind warm.
B
Aanlandige wind waait vanaf het land naar zee.
C
In de winter is aanlandige wind koud.
D
In de winter is aanlandige wind warm.
Slide 9 - Quiz
De zon legt een lange afstand af
De zon legt een korte afstand af
De zon lheeft schuine zonnestralen
De zon lheeft rechte zonnestralen
Slide 10 - Drag question
Het hoogste punt in NL is de Vaalserberg: 322 hoog. Je staat bijna op de top, op 300 meter boven NAP. Hoe groot is het temperatuurverschil met een plaats op zeeniveau? Berekening!
Slide 11 - Open question
Wanneer zie je het juiste seizoen afgebeeld staan voor Nederland?
zomer
herfst
winter
zon
Lente
Slide 12 - Drag question
Lesdoelen:
Je kunt uitleggen wat luchtdruk is en hoe wind ontstaat
Je kunt de windkracht en windrichting verklaren met behulp van de begrippen hoge druk en lage druk
Slide 13 - Slide
Zelf onderzoeken:
Open paragraaf 3.4 en een Word-bestand.
Beantwoord de volgende vragen:
1. Hoe ontstaat wind?
2. Wat is luchtdruk?
3. Waarin meten we luchtdruk en windkracht?
4. Wat is een windsysteem?
5. Wat zijn isobaren?
timer
10:00
Slide 14 - Slide
Wind
Wind = verplaatsing van lucht
de kracht van de wind hangt af van de luchtdrukverschillen in een gebied
windmeter geeft de windkracht aan op de schaal van Beaufort
Slide 15 - Slide
Wind
Windrichtingen geef je aan op een windroos
windrichting Nederland vaak zuidwesten (ZW)
Dat is vochtige wind van zee
daardoor vaak neerslag
Slide 16 - Slide
Wat is luchtdruk?
Luchtdruk => het gewicht van de lucht dat op de aarde drukt
Meten => barometer
Eenheid => hectopascal (hPa), millibar (Mb)
Slide 17 - Slide
Wat is luchtdruk?
Luchtdruk => het gewicht van de lucht dat op de aarde drukt
Lage luchtdruk ( L ) --> warme lucht stijgt op
Hoge luchtdruk ( H ) --> koude lucht daalt
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Het weer als de luchtdruk verandert..
Onthouden: Lucht stroomt ALTIJD van H naar L
Dit is => wind
Onthouden: Hoe groter het verschil in luchtdruk, hoe
harder het waait.
Hoe zie je dat op een weerkaart? => isobaren (lijnen van gelijke druk)
Slide 20 - Slide
Op deze kaart zie je isobaren, kun jij aangeven waar een hoge- en waar een lagedrukgebied ligt in Europa?
Slide 21 - Slide
Hoge druk
Hoge druk = dalende lucht,
deze lucht is zwaar.
Symbool op de kaart = H
Getal > 1000 is H
Welk weertype hoort bij H?
- geen bewolking
- warm in de zomer
- koud in de winter
Slide 22 - Slide
Lage druk
Lage druk = stijgende lucht, gewicht van die lucht is laag.
Symbool op de kaart = L
Getal onder 1000 = L
Welk weertype hoort bij L?
- wolken
- neerslag
- koel in de zomer
- zacht in de winter
Slide 23 - Slide
Ontstaan van wind en regen:
Pak een blaadje en teken mee!
Slide 24 - Slide
Stap 1: Warme lucht stijgt op
Wat voor drukgebied ligt hier?
Slide 25 - Slide
Lage druk
Slide 26 - Slide
Stap 2: De lucht koelt af en de waterdamp condenseert: Druppels en wolken ontstaan
Lage druk
Slide 27 - Slide
Stap 3: De wolk verplaatst zich en wanneer deze vol zit valt er neerslag: Regen
Lage druk
Slide 28 - Slide
Het lagedruk gebied is dus NAT!
Lage druk
Slide 29 - Slide
Stap 4: Door hogedruk zakt de lucht weer naar beneden
Lage druk
hogedruk
Slide 30 - Slide
Stap 5: De lucht verplaatst zich van het hogedrukgebied naar het lagedrukgebied: WIND
Lage druk
hogedruk
Wind!
Slide 31 - Slide
Windsysteem op aarde
Kringloop van lucht: windsysteem
Wind stroomt van H -> L
lage luchtdruk
gebieden ( L )
hoge luchtdruk gebieden ( H )
- rond de evenaar
- rond 60° NB
- rond 60° ZB
- poolgebieden
- rond 30° NB
- rond 30° ZB
Slide 32 - Slide
Nederland ligt in gordel van lagedrukgebieden:
warme lucht uit zuiden botst met koude lucht uit noorden
warme lucht stijgt op er ontstaat bewolking en neerslag
westenwinden brengen vochtige lucht naar Nederland
Slide 33 - Slide
Draai je blaadje om volg de stappen:
Neem de wereldbol van de vorige dia over op een blaadje:
1. Zet per breedtegraad die je ziet een H of een L
2. Geef nu aan naar welke kan de wind waait per horizontaal vak. Je zet dus 6 keer pijltjes.
Hulp? Gebruik paragraaf 3.4
timer
5:00
Slide 34 - Slide
antwoord opdracht=>
Je begint bij de evenaar: daar is ALTIJD een lagedrukgebied.
Dan komt de wind dus vanaf de 30 graden breedtegraad => daar is ALTIJD een hogedrukgebied.
Wind waait van H naar L => van 30 graden naar de evenaar toe.
Je draaait eventueel je blaadje zodat je altijd de wind in je rug hebt vanaf de H gezien!
Slide 35 - Slide
Aan de slag
Wat? Maak paragraaf 3.4 Helemaal!
Hoe? Zelfstandig, overleggen mag
Hulp? Buur, docent
Tijd? Tot einde van de les
Klaar? Laat resetten indien nodig en maak 3.1 t/m 3.3 af
Slide 36 - Slide
Aan het werk
Lees §3.4 door!
(blz. 141-142)
Check eerst of je alles begrijpt
Maak §3.4 vraag 1 t/m 6
Slide 37 - Slide
Slide 38 - Video
Hoe meet je luchtdruk?
A
Luchtdrukmeter
B
Barometer
C
Thermometer
D
Isobarenmeter
Slide 39 - Quiz
De Noordpool en Zuidpool hebben een lage luchtdruk
A
Goed
B
Fout
Slide 40 - Quiz
Punten met een gelijke luchtdruk heten:
A
Isobaren
B
Isothermen
C
Isotopen
D
Isostaren
Slide 41 - Quiz
Wat voor luchtdruk gebied is er bij de evenaar?
A
Lage druk
B
Hoge druk
Slide 42 - Quiz
Op 30 graden Noorderbreedte heerst overwegend hoge luchtdruk
A
waar
B
niet waar
Slide 43 - Quiz
2 Twee leerlingen doen een uitspraak over luchtdruk. Uitspraak 1: hoe dichter de isobaren bij elkaar liggen, hoe zwakker de wind is die daar waait. Uitspraak 2: in hogedrukgebieden stijgt de lucht op en is de kans op neerslag groot. Wat is juist?
A
Beiden juist
B
Beiden onjuist
C
1. juist / 2. onjuist
D
1. onjuist / 2. juist
Slide 44 - Quiz
2 De kaart van bron 1 gaat over de verschillen in luchtdruk in Europa. Bij welke letter in bron 1 was de windsnelheid op 10 september 2013 het hoogst?