De trombocyten: afwijkingen en anti trombotische middelen

Hoofdstuk 4: De trombocyten
afwijkingen 
en 
anti trombotische middelen
1 / 28
next
Slide 1: Slide
HematologieHoger onderwijs

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 75 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4: De trombocyten
afwijkingen 
en 
anti trombotische middelen

Slide 1 - Slide

Even opfrissen

Wat weten jullie nog?

Slide 2 - Slide

Wat is ook alweer de medische naam voor bloedstolling?
A
Hemolyse
B
Hemostase
C
Hematopoëse
D
Hemoglobine

Slide 3 - Quiz

Sleep de omschrijving naar de juiste fase van hemostase:
Fase 1
Fase 2
Fase 3
Vaatspasme: vasoconstrictie van het bloedvat
Trombocyten hechten aan beschadigde bloedvatwand
Fibrinedraden vormen een web met daarin trombocyten en erytrocyten

Slide 4 - Drag question

1
2
3
4
5
6
zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde
vorming trombine
activatie stollingsfactoren
activatie bloedplaatjes
verwonding
bloeding gestopt
vorming fibrinedraden

Slide 5 - Drag question

Slide 6 - Slide

lesdoelen
  • je legt volgende begrippen uit:​

     trombocytopenie,  trombocytopathie​
     trombocytose
  • je bespreekt de (neven)werking van de anti trombotische middelen
  • je geeft de bijzondere voorzorgen en mogelijke (vk)aandachtspunten van de anti trombotische middelen
  • je bespreekt de voornaamste bloedonderzoeken die informatie geven over de hemostase

Slide 7 - Slide

Casus 1 
Meneer Visser is 51 jaar en is met zijn fiets gevallen.
Hij is met de zijkant van zijn bovenbeen met een smak op de stoeprand terechtgekomen.
Hij neemt thuis tegen de pijn een aspirine® 500 mg fastab in.
In de loop van de middag wordt zijn bovenbeen dikker, de huid is glimmend en gespannen. Hij voelt zich ook wat zweverig.
Zijn partner belt de huisarts, hij denkt aan een femurfractuur en verwijst hem door naar de Spoedeisende Hulp. Op de röntgenfoto is geen fractuur te zien.
Er is wel een groot hematoom te zien.
Er wordt bloed geprikt en een CT scan van de bloedvaten in zijn benen gemaakt.

Slide 8 - Slide

Duid de waarden aan die afwijken ten gevolge van de bloeding
Verklaar waarom deze afwijken

Slide 9 - Slide

Duid de waarden aan die afwijken ten gevolge van de bloeding
Verklaar waarom deze afwijken
bloeding vastgesteld, dus verlaagd aantal Hb en erytrocyten
de viscociteit van het bloed (aantal RBC/100ml) neemt af tgv de bloeding, dus daarom is de hematocriet verlaagd
zie uitleg erytrocyten
omwille van de bloeding is er een verhoogd verbruik van trombocyten maw de bloedtest is verlaagd

Slide 10 - Slide

de arts stelt aan de hand van de laboresultaten een ..... vast bij meneer Vissers
A
trombocytopenie
B
trombocytose

Slide 11 - Quiz

3. Wat voor geneesmiddel is Aspirine® 500 mg fastab en welk effect heeft dit op de hemostase gehad?

= anti trombotische middel
   → anti aggregantia
         = bloedplaatjesremmer
             maw werkt in op de primaire
            hemostase - fase 2
                 → acetylsalicylzuur

Slide 12 - Slide

Casus 2
Meneer V is sinds een half jaar gediagnosticeerd met polycythemie vera.
Hij heeft sinds een paar dagen erg veel pijn in zijn linkerkuit.
Vanochtend is zijn kuit is ook erg gezwollen en ziet deze rood- paars van kleur.
Hij belt de huisarts, hij denkt aan een diep veneuze trombose verwijst hem door naar de Spoedeisende Hulp.
Er wordt bloed geprikt en een echo doppler van de bloedvaten in zijn benen

Slide 13 - Slide

Duid de waarden aan die afwijken ten gevolge van de DVT
Verklaar waarom deze afwijken

Slide 14 - Slide

Duid de waarden aan die afwijken ten gevolge van de DVT
Verklaar waarom deze afwijken
Polycytemie Vera is een ziekte waarbij het beenmerg teveel bloedcellen aanmaakt
We zien hier dus een verhoogd aantal RBC en BP
de dikte (viscociteit) van het bloed is toegenomen owv de overpoduktie van RBC
gevolg: bloed stroomt trager met verhoogd risico op vorming van stolsels
zie uitleg erytrocyten immers hoe meer RBC hoe meer Hb (zijn niet van elkaar los te koppelen)
zie uitleg RBc ifv zijn ziekte
Door de stijging van de bloedplaatjes verhoogd het riscio snellere vorming van stolsels

Slide 15 - Slide

de arts stelt aan de hand van de laboresultaten een ..... vast bij meneer V
A
trombocytopenie
B
trombocytose

Slide 16 - Quiz

3. Wat voor geneesmiddel is Clexane 40 mg en welk effect heeft dit op de hemostase gehad?

= anti trombotische middel
   → anti coagulantia
         = werkt in op de secundaire
             hemostase - fase 3
             rechtstreeks op de stollingsfactoren
               → LMWH 
               remt factor Xa waardoor de verdere omzetting vertraagt 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Waarom antistolling en geen bloedverdunners?
timer
1:00

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

bloedplaatjes
stollingsfactoren
werkt dit middel op bloedplaatjes of stollingsfactoren?
acenocoumarol
ticagrelor
acetylsalicylzuur
rivaroxaban
clopidogrel
nadroparine

Slide 23 - Drag question

Slide 24 - Slide

VKA of vitamine K antagonisten  ( orale anticoagulantia) remmen ter hoogte van de lever de aanmaak van de stollingsfactoren.
Voorbeeld; sintrom, coumarine, marevan
Door de verminderde aanwezigheid van de stollingsfactoren in het bloed krijgen we een vertraagde stolling
OPVOLGING in het bloed: PT INR 
ANTIDOTE= vitamine K 
DOAC of directe orale anticoagulantia  zoals rivaroxaban, apixaban en dabitgatran werken rechtstreeks in op 1 bepaalde stollingsfactor 
OPVOLGEN in het bloed is niet mogelijk
ANTIDOTE = niet aanwezig er kunnen enkel bij een ernstige bloeding stollingsfactoren toegediend worden

Slide 25 - Slide

telling aantal bloedplaatjes 
aPTT: geeft info over hoe snel de stolling verloopt langs de intrinsieke weg
Opvolgen bij IV heparine (NIET BIJ LMWH)
PT geeft info over hoe snel de stolling verloopt langs de exintrieke weg
PT INR geeft informatie over de therapie instelling van orale anticoagulantia -VKA
INR bij mensen zonder therapie = 1
fibrinogeen geeft informatie over de fibrinolyse : het zal verhoogt aanwezig zijn bij trombose/embolie

Hier controleren we de antistollingsfactoren
(negatief feedbacksysteem van de coagulatiefase)
bij tekort aan een van deze antistollingsfactoren verhoogt de kans op trombotische eventen zoals TIA/CVA

Slide 26 - Slide

Waarom is het gebruik van antistolling een contra indicatie voor i.m. injecteren?
A
kan trombose veroorzaken
B
kan een pijnlijk hematoom veroorzaken
C
kan aggregatie veroorzaken
D
kan INR waarde beïnvloeden

Slide 27 - Quiz

Na deze les is het schema van de stolling en de verschillende aangrijpingspunten van de subgroepen van antitrombotica voor mij ...
A
een stuk duidelijker
B
nu snap ik het helemaal
C
ik snap er nog steeds niets van

Slide 28 - Quiz