1. Wat is de stam van het werkwoord?
3. Eindigt de stam op –T, -D of het werkwoord op–IEREN? Zo ja, ga naar stap 4 of 5.
Zo nee, regel: GE + STAM + T
4. Eindigt de stam op: -T of –D, regel: GE + STAM + ET.
5. Eindigt de stam op –IEREN, regel: STAM+T
6. Voeg het juiste hulpwerkwoord toe. Het werkt net zoals in het Nederlands met hebben & zijn.