Nederlands werkwoorden

Welkom bij Nederlands
Les 2: Werkwoorden
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
Les 2: Werkwoorden

Slide 1 - Slide

Wat is de persoonsvorm in deze zin:

Ik ben naar huis gefietst
A
Ik
B
ben
C
huis
D
gefietst

Slide 2 - Quiz

Wat is een werkwoord?
A
Iets dat je kan doen
B
De persoon/ding/dier dat iets doet
C
Iets dat met werken te maken heeft
D
De persoonsvorm

Slide 3 - Quiz

Wat bedoelen we met tegenwoordige tijd?
A
De nieuwe spelling
B
Iets dat al gebeurd is
C
Iets dat nu gebeurt
D
Straattaal

Slide 4 - Quiz

Welke van onderstaande zinnen bevat een voltooid deelwoord?
A
Hij verhuist morgen.
B
Hij is gisteren verhuisd.
C
Verhuisde de kat ook mee?
D
Verhuizend liet hij de doos vallen.

Slide 5 - Quiz

Hoe schrijf je werkwoord in het Engels?
A
Workword
B
Noun
C
None
D
Verb

Slide 6 - Quiz

Wie had alles goed?

Slide 7 - Poll

Samengevat
Tegenwoordige tijd (TT) --> iets dat NU gebeurt
Hij eet een appel

Verleden tijd (VT) --> iets dat al gebeurd is
--> Hij at een appel (= verleden tijd)
--> Hij heeft een appel gegeten (= voltooid deelwoord)

Slide 8 - Slide

Trucje:
Zoek altijd eerst de persoonsvorm!! Zo weet je welke vorm het is en dus hoe je het moet schrijven.

Slide 9 - Slide

Verschil voltooid en onvoltooid deelwoord
Bij een voltooid deelwoord is het al gebeurd. Het is voltooid.
Met hulpwerkwoord!! Hij is gevallen.

Bij een onvoltooid deelwoord is het nog niet voltooid
je doet het terwijl je iets anders aan het doen bent. 
Fietsend is hij gevallen. 
(let op de persoonsvorm!)

Slide 10 - Slide

Aan de slag! 
Wat:                  de eerste opdracht
Hoe:                 in stilte
Tijd:                   6 minuten
Hulp:                steek je vinger op
Klaar:               begin met oefening 2
Uitkomst:       we kijken het klassikaal na

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video