Les 22 21 februari 2025

Les 22 21 februari 2025
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecondary Education

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Les 22 21 februari 2025

Slide 1 - Slide

L22 Wat doen we vandaag? 

Welkom! 
1. Herhaling: boekpresentatie  

2. Cursus Spelling paragraaf 10 (onvoltooid deelwoord)
3. Herhaling cursus Spelling paragraaf 9 (sterke werkwoorden vt). 
4. Misschien: Herhaling Cursus 4 Taal: Paragraaf 2: spreekwoorden en uitdrukkingen. Als we er niet aan toekomen, dan volgende week.  

4. Lesafsluiting

Slide 2 - Slide

Herinnering: Boekpresentatie
Jullie gaan de volgende fysieke les (dus volgende week) en de fysieke les erna weer een boekpresentatie doen over je Nederlandse leesboek. 

Zie de informatie bijgesloten bij de email over huiswerk van vorige week. 
  
Schema: Sarah:  1 maart, Sophia:  29 maart, Lars: 29 maart, Alex: 29 maart Annabel: 29 maart.  

Slide 3 - Slide

Werkwoordspelling

Voltooid en onvoltooid deelwoord

Leerdoel:
  • Je weet wat het voltooid deelwoord en onvoltooid deelwoord is.
  • Je kunt het voltooid deelwoord en onvoltooid deelwoord spellen.

Slide 4 - Slide

Is de winter pas net ... (beginnen, vd)?
Vorig weekend heeft het ... (vriezen, vd)
en alles is wit van de sneeuw ... (worden, vd).

Slide 5 - Open question

Voltooid deelwoord
De handeling is afgerond (= voltooid).

Er staat in de zin een hulpwerkwoord bij van "hebben", "zijn" of "worden".
Het heeft gevroren. Wij zijn gestart. Jullie worden gekozen.

Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-.
Maar dat hoeft niet:
De muis werd verslonden. Hij heeft een programma ontwikkeld.


Slide 6 - Slide

Vd bij sterke werkwoorden
Zitten - hij heeft gezeten.
  • Het voltooid deelwoord eindigt meestal op -en.
  • Gebruik de normale spellingsregels.
Vd bij zwakke werkwoorden
Huilen - Hij heeft gehuild.
  • Het voltooid deelwoord eindigt op -d of -t.
  • Gebruik 't ex-kofschip of ex-fokschaap (en infinitief zonder   -en): reizen - reiz - gereisd.

Slide 7 - Slide

Heb jij weleens ... (spijbelen, voltooid deelwoord)?
A
gespijbelt
B
gespijbeld

Slide 8 - Quiz

Wat zijn de voltooid deelwoorden van
beweren, bloeien, beantwoorden?

Slide 9 - Open question

De soep was nog steeds niet ... (opdienen).

Slide 10 - Open question

Ik wil graag naar huis fietsen.

Welke werkwoordvorm is 'fietsen'?
A
Een infinitief
B
Een onvoltooid deelwoord
C
Een voltooid deelwoord

Slide 11 - Quiz

Wat is het onvoltooid deelwoord van 'spelen'?
A
gespeeld
B
spelen
C
spelend

Slide 12 - Quiz

Onvoltooid deelwoord
  • Onvoltooid = nog niet afgerond, nog bezig.
  • Geeft aan hoe iemand bezig is.
Ik wil juichend over de finishlijn gaan.
Huilend liep de leerling de klas uit.

  • Spelling: infinitief + d: lachen + d > lachend
Dansend, springend, fluisterend, nadenkend.

Slide 13 - Slide

Onvoltooid deelwoord = od
Al ... (roeren, od) in de pan nam mijn moeder de telefoon aan.

Slide 14 - Open question

Onvoltooid deelwoord = od
... (klappen, od) en ... (schreeuwen, od) rende ik over de finishlijn.

Slide 15 - Open question

PVVT van sterke werkwoorden
Wat is een sterk werkwoord ook alweer?


Slide 16 - Slide

Welk werkwoord is sterk?
A
Verhuizen (ik verhuis - ik verhuisde)
B
Zingen (ik zing - ik zong)

Slide 17 - Quiz

PVVT van sterke werkwoorden
Wat is een sterk werkwoord ook alweer?
De klank verandert wel in de verleden tijd. 
Loop ->liep. 
Win -> won.

Slide 18 - Slide

PVVT van sterke werkwoorden
Wat is een sterk werkwoord ook alweer?
> De klank verandert wel in de verleden tijd. Loop, liep. Win, won.

Hoe schrijf je de PVVT van sterke werkwoorden?
> Schrijf het altijd zo kort en eenvoudig mogelijk (staken, i.p.v. staaken)

Slide 19 - Slide

PVVT van sterke werkwoorden
Wat is een sterk werkwoord ook alweer?
> De klank verandert wel in de verleden tijd. Loop, liep. Win, won.
Hoe schrijf je de PVVT van sterke werkwoorden?
> Schrijf het altijd zo kort en eenvoudig mogelijk;
> Luister naar het MV om te weten of het EV op een -d of -t eindigt (verbond, want: verbonden)

Slide 20 - Slide

PVVT van sterke werkwoorden
Hoe schrijf je de PVVT van sterke werkwoorden?
> Schrijf het altijd zo kort en eenvoudig mogelijk;
> Luister naar het MV om te weten of het EV op een -d of -t eindigt;
> Gebruik alleen twee dezelfde (mede)klinkers indien nodig voor de uitspraak (glommen)

Slide 21 - Slide

Hoe schrijf je de PVVT van sterke werkwoorden?
> Schrijf het altijd zo kort en eenvoudig mogelijk;
> Luister naar het MV om te weten of het EV op een -d of -t eindigt;
> Gebruik alleen twee dezelfde (mede)klinkers indien nodig voor de uitspraak.
Een aantal voorbeelden:

Bieden -> bood, boden
Smelten -> smolt(en)
Verbinden -> verbond(en)
Kijken -> keek, keken
Glimmen -> glommen

Slide 22 - Slide

Wat is de verleden tijd van:

Een luipaard [verslindt] een leeuw
A
verslond
B
verslindde

Slide 23 - Quiz

Wat is de verleden tijd van:

De journalist [houdt] zich aan de afspraak.
A
hield
B
houdde

Slide 24 - Quiz

Geef de persoonsvorm verleden tijd enkelvoud.
Hij geneest > Hij ... (genezen, vt)
Zij dwingt > Zij ... (dwingen, vt)
Hij prijst > Hij ... (prijzen, vt)

Slide 25 - Open question

Evaluatie afgelopen weken

Slide 26 - Slide

Huiswerk werkwoordspelling
Nieuw Nederlands cursus 7 Spelling

§ 10 Voltooid en onvoltooid deelwoord
Opdracht 1, 2, 6, 7


Slide 27 - Slide

Cursus 4 Taal par. 2, spreekwoorden en uitdrukkingen



Je leert over letterlijk en figuurlijk taalgebruik en over spreekwoorden en uitdrukkingen.

Slide 28 - Slide

verschil spreekwoorden en uitdrukkingen
Een spreekwoord is een vaste zin met een wijsheid of tip.
Bijvoorbeeld: Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.

Een uitdrukking is een woord of groepje woorden met een aparte betekenis die je in zinnen kunt gebruiken.
Bijvoorbeeld: vlinders in je buik hebben.


Slide 29 - Slide

Het hek is van de dam

Over koetjes en kalfjes praten

Twee handen op één buik

Man en paard noemen

Met vlag en wimpel slagen
Het is een gebed zonder eind

In geuren en kleuren vertellen

Met de gebakken peren zitten

Het slaat als een tang op een varken
Je hoofd boven het maaiveld uitsteken

Slide 30 - Slide

Spreken is zilver en zwijgen is goud
Voor een appel en een ei kopen
Ik zwijg als het graf
Waarheid als een koe
Voor spek en bonen meedoen
Dat gaat mijn pet te boven 
Weten wat voor vlees je in de kuip hebt
Achter slot en grendel zitten
Moord en brand schreeuwen

Slide 31 - Slide

Evaluatie vandaag

Slide 32 - Slide

Lesafsluiting
Volgende week weer een fysieke les. Sarah doet dan haar boekbespreking. 
We maken ook een dictee. 

- Leer de bijgevoegde sterke werkwoorden uit je hoofd voor het dictee (zie het bijgevoegde lijstje). 
- Cursus 7 Spelling § 10 Voltooid en onvoltooid deelwoord: Opdracht 1 en 2. 
- Cursus 7 Spelling § 9: herhaling sterke werkwoorden: Opdracht 6a en 7a. 

Tot volgende week op st Conleth's


  
  

Slide 33 - Slide

De pvtt (herhaling)
  • pv = persoonsvorm = de vervoegde vorm van het werkwoord: hoort bij het onderwerp
  • tt = tegenwoordige tijd = nu

Voorbeeld: ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen, jullie lopen, zij lopen. 

Slide 34 - Slide

Herhaling: De pvtt goed spellen
Eerst de ik-vorm maken



Dan de vervoeging


laat -en weg
gooien - gooi
Let op! Soms ietsje veranderen:
laden - laad, boffen - bof
beloven - beloof, reizen - reis

Slide 35 - Slide

Herhaling: Pv verleden tijd: zwakke werkwoorden
Meestal kun je wel horen of je in de verleden tijd de(n) of te(n) moet gebruiken. Lukt dat niet..? 

Gebruik dan: ' T EX-KOFSCHIP
Regel:
Kijk naar de laatste letter van de stam (werkwoord min -en).
Als dat een x, t, k, f, s, ch of p is, schrijf je -te(n). Zo niet, -de(n) 

Slide 36 - Slide

Herhaling: Hoe schrijf je de pv van sterke ww in de vt?
  • Normale spellingsregels: zo kort en eenvoudig mogelijk
  • Dus: alleen twee klinkers/medeklinkers (ook dd/tt) als het echt moet voor de uitspraak.           B.v. schrikken - schrokken, maar zitten - zaten

  • Enkelvoud -d of -t?     Luister naar het meervoud! 
                            B.v. Hij floot of hij flood? Zij floten, dus ook hij floot.
                                    En zij boden, dus ook hij bood.
En let op: nooit -dt in de verleden tijd!

Slide 37 - Slide

Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
  • Van een vd en od kun je een bijvoeglijk naamwoord maken.
  • Gebruik de normale spellingsregels. Schrijf zo kort mogelijk.
  • Dus: alleen voor de uitspraak soms -dd of -tt.




  • Let op: vd op -en blijft op -en: gevouwen > het gevouwen blaadje


Slide 38 - Slide

Deelwoord als bijvoeglijk naamwoord:
Het ... (landen) vliegtuig
A
gelandde
B
gelande
C
gelanden
D
gelandte

Slide 39 - Quiz

Deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
De ... (opduiken) armband
A
opgedoke
B
opgedoken
C
opgedokene

Slide 40 - Quiz

Deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
De ... (zweten) atleet
A
zwetend
B
zwetende
C
zwetentte
D
zwetente

Slide 41 - Quiz

Deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
De ... (verbreden) weg
A
verbrede
B
verbreden
C
verbreedde
D
verbreede

Slide 42 - Quiz

Deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Een ... (winnen) wedstrijd
A
gewonne
B
gewonnen
C
gewonnene

Slide 43 - Quiz