Werkwoorden op -RE

Les verbes réguliers en -re
1 / 15
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Les verbes réguliers en -re

Slide 1 - Slide

Regelmatige ww op -re
Veel werkwoorden in het Frans eindigen op -re
Bijvoorbeeld:
  • attendre (wachten)
  • descendre (naar beneden gaan, uitstappen)
  • entendre (horen)
  • répondre (antwoorden)
  • vendre (verkopen)
  • rendre (teruggeven)
  • perdre (verliezen)

Slide 2 - Slide

Regelmatige werkwoorden -RE
Werkwoorden die eindigen op -RE, bv. perdre
PERDRE -> stam PERD -> + uitgang

je perds                     nous perdons
tu perds                     vous perdez
il perd                          ils perdent

Slide 3 - Slide

Passé Composé
De voltooide tijd van een werkwoord op -RE maak je zo:
PERDRE -> stam PERD -> uitgang U -> perdu

ik heb verloren -> j'ai perdu
hij heeft verloren -> il a perdu
wij hebben verloren -> nous avons perdu

Slide 4 - Slide

Imparfait
De verleden tijd van een werkwoord op -RE maak je zo:
PERDRE -> nous vorm PERDONS  -> min uitgang ONS -> plus
ais, ais, ait, ions, iez, aient
ik  verloor -> je perdais                     wij verloren  -> nous perdions
jij verloor ->  tu perdais                     u verloor       -> vous perdiez
hij verloor-> il perdais                        zij verloren  ->  ils perdaient

Slide 5 - Slide

Welk werkwoord past niet in het rijtje?
A
perdre
B
écouter
C
attendre
D
vendre

Slide 6 - Quiz

Welk vorm is goed?

vendre - elle
A
elle vende
B
elle vendres
C
elle vend
D
elle vends

Slide 7 - Quiz

Welk vorm is goed?

attendre - j'
A
j'attende
B
j'attendis
C
j'attends
D
j'attendre

Slide 8 - Quiz

Welk vorm is goed?

perdre - tu
A
tu perdes
B
tu perdis
C
tu perds
D
tu perdu

Slide 9 - Quiz

Vertaal

U wacht
A
vous attendez
B
vous attendons
C
vous répond
D
vous répondent

Slide 10 - Quiz

Vertaal

Zij verkopen (vendre)
A
ils vendre
B
ils vendons
C
il vend
D
ils vendent

Slide 11 - Quiz

Vertaal
Hij heeft verkocht
A
il a vendé
B
il a vendu
C
il est vendi
D
il vend

Slide 12 - Quiz

Vertaal
Hij verkocht
A
il a vendait
B
il vendait
C
il vendais
D
il vendai

Slide 13 - Quiz

Vertaal
ik heb gewacht
A
j' a attendu
B
j'ai attendré
C
j' attends
D
j'ai attendu

Slide 14 - Quiz

Vertaal
Zij wachtte
A
elle attendais
B
elle attendrait
C
elle attendré
D
elle attendait

Slide 15 - Quiz