This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 20 min
Items in this lesson
Les verbes en -RE (réguliers)
Slide 1 - Slide
Regelmatige w.w. 3 groepen
1. w.w. eindigen op - er (parler/ écouter/ danser)
2. w.w. eindigen op - ir (finir/ choisir/ réussir)
3. w.w. eindigen op - re (vendre/ attendre)
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Werkwoorden op -re in de présent
Stappenplan
Maak de stam door -re van het hele werkwoord te halen: bijv. perdre: haal '-re' eraf = perd
Kijk wat het onderwerp is (bijv. je/tu etc...) en plak de juiste uitgang erachter
Bijv. Tu perds = jij verliest
Slide 4 - Slide
De werkwoorden op -re in de présent
je
stam +
s
tu
stam +
s
il / elle / on
stam +
nous
stam +
ons
vous
stam +
ez
ils / elles
stam +
ent
Slide 5 - Slide
De werkwoorden op -re in de présent - voorbeeld
Uitgang re
WW op re
Je
s
vends
Tu
s
vends
Il/Elle/On
-
vend
Nous
ons
vendons
Vous
ez
vendez
Ils/Elles
ent
vendent
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Werkwoorden op -re in de passé composé
Stappenplan
Kies de juiste vorm van hulp w.w. avoir(=hebben)
Maak het volt deelw. door -re van het hele werkwoord te halen: bijv. perdre: haal '-re' eraf = perd
Plak '-u' erachter
Bijv. Nous avons perdu = wij hebben verloren
Slide 8 - Slide
De werkwoorden op -re in de passé composé
hulpwerkwoord = avoir
volt.dw
j'
ai
stam +
u
tu
as
stam +
u
il / elle / on
a
stam +
u
nous
avons
stam +
u
vous
avez
stam +
u
ils / elles
ont
stam +
u
Slide 9 - Slide
De werkwoorden op -re in de passé composé - voorbeeld
hulpww = avoir
volt.dw.
J'
ai
vendu
Tu
as
vendu
Il/Elle/On
a
vendu
Nous
avons
vendu
Vous
avez
vendu
Ils/Elles
ont
vendu
Slide 10 - Slide
Welke letters moet je van een werkwoord op -re afhalen, voordat je de uitgang erachter zet?
A
-er
B
-ir
C
-re
D
-ri
Slide 11 - Quiz
Uit welke delen bestaat de passé composé(=voltooide tijd)?
A
vorm van ww op-er + voltooid deelwoord
B
vorm van être + voltooid deelwoord
C
vorm van présent + voltooid deelwoord
D
vorm van avoir + voltooid deelwoord
Slide 12 - Quiz
Welke letter(s) plak je achter de stam van de werkwoorden op -RE bij het voltooid deelwoord?
A
+u
B
+ré
C
+eu
D
+é
Slide 13 - Quiz
Het werkwoord vendre(=verkopen) in de tegenwoordige tijd. Combineer de juiste vormen.
Je
Tu
Il/Elle/On
Nous
Vous
Ils/Elles
vends
vendent
vend
vendez
vendons
vends
Slide 14 - Drag question
wachten = attendre Vertaal: ik wacht
Slide 15 - Open question
wachten = attendre Vertaal: wij wachten (2e vorm)
Slide 16 - Open question
verkopen = vendre Vertaal: hij verkoopt
Slide 17 - Open question
verliezen = perdre Vertaal: zij(vrl) verliezen
Slide 18 - Open question
wachten = attendre Vertaal: jij hebt gewacht
Slide 19 - Open question
horen = entendre Vertaal: zij heeft gehoord
Slide 20 - Open question
Zet het werkwoord in de juiste vorm van de présent(=t.t.) of passé composé (=v.t.t.). Onder de zin staat tussen haakjes welk werkwoord en welke tijd je moet gebruiken. Noteer alleen de juiste vorm van het werkwoord , in kleine letters.
Tu ____________ ce match. (verliest-perdre-présent)
Slide 21 - Open question
Zet het werkwoord in de juiste vorm van de présent(=t.t.) of passé composé (=v.t.t.). Onder de zin staat tussen haakjes welk werkwoord en welke tijd je moet gebruiken. Noteer alleen de juiste vorm van het werkwoord , in kleine letters.
Nous ____________ ____________ l'or. (hebben verkocht-vendre-passé composé)
Slide 22 - Open question
Zet het werkwoord in de juiste vorm van de présent(=t.t.) of passé composé (=v.t.t.). Onder de zin staat tussen haakjes welk werkwoord en welke tijd je moet gebruiken. Noteer alleen de juiste vorm van het werkwoord , in kleine letters.
Ma mère ____________ ____________ mon frère? (heeft gehoord-entendre-passé composé)
Slide 23 - Open question
Zet het werkwoord in de juiste vorm van de présent(=t.t.) of passé composé (=v.t.t.). Onder de zin staat tussen haakjes welk werkwoord en welke tijd je moet gebruiken. Noteer alleen de juiste vorm van het werkwoord , in kleine letters.
Ils ____________ vite. (antwoorden-répondre-présent)
Slide 24 - Open question
Zet het werkwoord in de juiste vorm van de présent(=t.t.) of passé composé (=v.t.t.). Onder de zin staat tussen haakjes welk werkwoord en welke tijd je moet gebruiken. Noteer alleen de juiste vorm van het werkwoord , in kleine letters.
Zet het werkwoord in de juiste vorm van de présent(=t.t.) of passé composé (=v.t.t.). Onder de zin staat tussen haakjes welk werkwoord en welke tijd je moet gebruiken. Noteer alleen de juiste vorm van het werkwoord , in kleine letters.