V2 -K3 Grammatik herhaling der,die,das en meervoud

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

V2 - Woche 47 - Stunde 1

Planung

Wochenaufgaben checken

• K4 - Paragraf E: Grammatik

Wiederholung Toets Grammatik: 

• het geslacht van zelfstandig naamwoorden
• meervoud zelfstandig naamwoorden

Selbstständig arbeiten:

• Online: Wiederholung (WHA) 3
• Lernen Prüfung Grammatik 1

Ziele

• Je kunt de hoofdregels voor het geslacht voor zelfstandig naamwoorden gebruiken. 

• Je kent de hoofdregels voor het meervoud van zelfstandige naamwoorden.

Freitag = Prüfung Grammatik 1

Inhhalt Prüfung Grammatik 1

• Kapitel 1 & 2 - E: Grammatik: Onregelmatige werkwoorden sein, haben, werden o.t.t.

• Kapitel 3 - E: Grammatik: Geslacht zelfstandig naamwoorden en meervoud zelfstandig naamwoorden 

• Kapitel 4 - E: Grammatik: Zwakke werkwoorden o.t.t. + stam op d/t en sis-klank en voltooid deelwoord

Der...Die...Das

Dagen, maanden, jaargetijden, windrichtingen

1. mannelijk (der)
2. vrouwelijk (die)
3. onzijdig (das)
4. meervoud (die)

Woorden die eindigen op –heit, -keit, -schaft, -ung, -ik, -ei- tät, -ion , -ur

1. mannelijk (der)
2. vrouwelijk (die)
3. onzijdig (das)
4. meervoud (die)

verkleinwoorden (eindigen op -chen & -lein)

1. mannelijk (der)
2. vrouwelijk (die)
3. onzijdig (das)
4. meervoud (die)

veel woorden die eindigen op een '-e'

1. mannelijk (der)
2. vrouwelijk (die)
3. onzijdig (das)
4. meervoud (die)

Nederlandse 'het' woorden

1. mannelijk (der)
2. vrouwelijk (die)
3. onzijdig (das)
4. meervoud (die)

mannelijke personen en dieren

1. mannelijk (der)
2. vrouwelijk (die)
3. onzijdig (das)
4. meervoud (die)

vrouwelijke personen en dieren

1. mannelijk (der)
2. vrouwelijk (die)
3. onzijdig (das)
4. meervoud (die)

Regels voor het maken van het meervoud!

boek op bladzijde 81!

Welke regel(s) voor het meervoud hoort bij welk geslacht?

Vrouwelijk

Mannelijk

Onzijdig

zelfstandig naamwoord + e

(+ Umlaut op a, u, o, au)

zelfstandig naamwoord + n / + en of +nen

zelfstandig naamwoord + e

zelfstandig naamwoorden die eindigen op -el,-er, en geen verandering

zelfstandig naamwoorden + s bij woorden die eindigen op -y, -o, -a 

het meervoud van
der Satz

1. die Sätze
2. die Satze

die Oma

1. die Oma's
2. die Omas

der Hengst

1. die Hengste
2. die Hëngste

die Vorbereitung

1. die Vorbereitungen
2. die Vorbereitunge

das Spiel

1. die Spiele
2. die Spielen

das Mädchen

1. die Mädchene
2. die Mädchen

die Kollegin (collega)

1. die Kolleginen
2. die Kolleginnen

Wiederholung (WHA) 3

Online machen: 

• Wiederholung 3 (WHA 3)
• Hulpmiddel: Probeer zo veel mogelijk zelf te doen. Weet je het het echt niet, kijk in het leeroverzicht van K3 bij de Grammatik

Zeit: diese Stunde

Fertig = 

• Slim Stampen K3 afronden
• Lernen Prüfung Grammatik 1 (zie som voor leerstof)

nächste Stunde

Grammatik: haben, sein, werden & zwakke werkwoorden 

Wortschatz wiederholen

De regels voor meervoud

1 Mannelijk (der)	Umlaut + e (alleen umlaut op a, u, o)	der Ball - die Bälle der Schritt - die Schritte
2 vrouwelijk (die)	+(e)n	die Straße - die Straßen, die Prüfung - die Prüfungen
3 Onzijdig (das)	+e	das Heft - die Hefte
4 Mannelijke en onzijdige woorden die eindigen op -el, -en, -er blijven in het meervoud meestal onveranderd.	-	der Onkel - die Onkel das Mädchen - die Mädchen der Lehrer - die Lehrer
5 Veel woorden die eindigen op -a, -i, -0, -y	+s	das Handy - die Handys die Oma - die Omas

Opmerkingen

• Bij vrouwelijke en onzijdige woorden treedt net als in het Nederlands een verdubbeling van de n of s op. Voorbeeld:

     de vriendin - de vriendinnen - die Freundin, die Freundinnen

     de gebeurtenis, de gebeurtenissen - das Ereignis, die Ereignisse

• Als een vrouwelijk woord eindigt op -e, -el, -er, krijgt het meervoud alleen        een -n. Voorbeeld:  die Cousine, die Cousinen, die Schwester, die Schwestern 

• Bij de ''au'' komt de Umlaut op 'a'. Voorbeeld: der Maus - die Mäuse

• Bij samengestelde woorden komt Umlaut op laatste woord: Urlaubsgrüße

der Stundenplan

Arbeite zu zweit. 

Eine stellt eine Frage anhand des Studenplans. Die Frage wird in einem Satz beantwortet mit angabe von Zeit, Fach und Tag.

Danach Rollen wechseln.

Bespiel:

Frage: Wann hast du Deutsch?

Antwort: Ich habe am Montag um fünf vor acht Deutsch.