Spelling blok 1 2KT

Sleep de stappen naar de goede plek!
1.
2.
3.
4.
5.
Is het woord een pv?
Sexy fokschaap!
Sterk of zwak?
TT of VT?
Schrijf de ik-vorm op
1 / 38
next
Slide 1: Drag question
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Sleep de stappen naar de goede plek!
1.
2.
3.
4.
5.
Is het woord een pv?
Sexy fokschaap!
Sterk of zwak?
TT of VT?
Schrijf de ik-vorm op

Slide 1 - Drag question

Welkom!
Nederlands spelling blok 1

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Na deze paragraaf... 

... weet je hoe je de persoonsvorm in de verleden tijd en tegenwoordige tijd spelt.

Slide 3 - Slide

Wat is de stam van 'repareren'?

Slide 4 - Open question

Wat is de ik-vorm van 'repareren'?

Slide 5 - Open question

Theorie (stam en ik-vorm)
Stam = hele werkwoord zonder -en 
Ik-vorm = het werkwoord als je er 'ik' voor zet.


hele werkwoord
stam
ik-vorm
fietsen
fiets
(ik) fiets
schrijven
schrijv
(ik) schrijf
bakken
bakk
(ik) bak

Slide 6 - Slide

Stam
ik-vorm
fiets
mak
et
loop
lop
kok
ren
bowl
denk
renn
will
wil

Slide 7 - Drag question

Vervoeg het werkwoord dat tussen haakjes staat.

(Worden) jij dadelijk opgehaald?
A
Word
B
Wordt
C
Wort

Slide 8 - Quiz

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes.
Zet erbij hoe je bij je antwoord komt.

Hij (worden) altijd erg boos.

Slide 9 - Open question

Zoek in het schema de werkwoordspelling op! 

Slide 10 - Slide

PVTT (persoonsvorm tegenwoordige tijd)
Zoek eerst het onderwerp dat erbij hoort!




Makkie! Gewoon 'lopen' gebruiken en dan doe je het altijd goed.

Slide 11 - Slide

Welke persoonsvorm tt is goed gespeld?

Dit (gebeuren) mij nou altijd!
A
gebeur
B
gebeurt
C
gebeurd
D
gebeurdt

Slide 12 - Quiz

1

Slide 13 - Video

01:16
Dus? Welke regel moet je altijd gebruiken bij de persoonsvorm tegenwoordige tijd?

Slide 14 - Open question

(Ondervinden) je veel last van die blessure?
A
Ondervindt
B
Ondervind
C
Ondervint

Slide 15 - Quiz

Jamal (verbinden) zijn ene veter aan de andere.
A
verbind
B
verbindt
C
verbint

Slide 16 - Quiz

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes.
Zet erbij hoe je bij je antwoord komt.

Emma (dansen) vorig weekend met zwaaiende armen.

Slide 17 - Open question

PVVT (persoonsvorm verleden tijd)
Klankveranderende/ sterke werkwoorden
Hebben geen regels! Dit moet je weten door te lezen.

Klankvaste/ zwakke werkwoorden 
Kijk bij het sexy fokschaap alleen naar de klinkers!

Slide 18 - Slide

Welke regel gebruiken
we bij de persoonsvorm verleden tijd van klankvaste werkwoorden?

Slide 19 - Open question

Vorige week (beleven) het
zieke jongetje de dag van zijn leven!
A
beleefte
B
beleefde
C
beleevte
D
beleevden

Slide 20 - Quiz

De ontzettende saaie uitstapjes
op de basisschool in Zoetermeer
(kosten) vroeger maar weinig geld.
A
koste
B
kosten
C
kostte
D
kostten

Slide 21 - Quiz


Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
Anne (blazen) in haar hete koffie.

Slide 22 - Open question

Maken
Heb je je grammatica huiswerk af? Zo niet, afmaken!!
Vanaf volgende week: huiswerk niet af = nablijven om het af te maken
Blok 1, spelling, par. 1.6 t/m 1.8, theorie en opdr. 1 t/m 6.

Slide 23 - Slide

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord in onderstaande zin?
En hoe kom je daarbij?

Hij heeft sinds de kleuterschool bij hem gespeel.....

Hint
Dezelfde regel als bij de PVVT!

Slide 24 - Open question

VD (voltooid deelwoord)
1. Zoek eerst de persoonsvorm!
2. Is deze een vorm van 'hebben', 'zijn' of 'worden'?
3. Ja? Dan is het laatste werkwoord een voltooid deelwoord.

Voltooid deelwoorden beginnen vaak met ge-, be-, ver-, ont-, er-, her-, mis-.


Slide 25 - Slide

Wanneer is iets een voltooid deelwoord?

Slide 26 - Open question

Er is deze week weer veel (gebeuren).
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
Hele werkwoord
D
voltooid deelwoord

Slide 27 - Quiz

Er is deze week weer veel (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 28 - Quiz

Wij hebben al heel wat rare dingen met haar (beleven).
A
voltooid deelwoord
B
hele werkwoord
C
persoonsvorm tegenwoordige tijd
D
persoonsvorm verleden tijd

Slide 29 - Quiz

Wij hebben al heel wat rare dingen met haar (beleven).
A
beleefd
B
beleeft
C
beleevd
D
beleevt

Slide 30 - Quiz

Drie ongevallen hebben tot een verkeerschaos (geleiden).
A
geleit
B
geleidt
C
geleid

Slide 31 - Quiz

Voor dat feest hebben zij zich behoorlijk (uitsloven).
A
uitgesloofd
B
uitgelooft

Slide 32 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?

Kun je ook uitleggen waarom?
A
prij
B
prei

Slide 33 - Quiz

Theorie (ij + ei)
Wanneer schrijf je iets met een 'ij' en wanneer met 'ei'?
Daar is geen regel voor... 
Door veel te lezen en de woorden te leren, 
schrijf je ze goed.

In de volgende drie gevallen weet je wél altijd hoe je het woord spelt:

  • bij woorden op -heid schrijf je altijd ei;
  • bij woorden op -teit schrijf je altijd ei;
  • bij woorden op -lijk schrijf je altijd ij.
Maar let op: Heeft het woord echt met tijd te maken? Dan schrijf je niet -teit maar -tijd: zomertijd, etenstijd.



Slide 34 - Slide

Welk woord is goed gespeld?

A
aanvangsbekwaamhijd
B
aanvangsbekwaamheid

Slide 35 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?

A
assemblageactiviteit
B
assemblageactivitijt

Slide 36 - Quiz

Welk woord is goed gespeld?

A
bovenverstandelijk
B
bovenverstandeleik

Slide 37 - Quiz

En nu werken jullie!

Slide 38 - Slide