Week 4 Nederlands 3 vwo argumentatie

Week 4
1 / 53
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Week 4

Slide 1 - Slide

Maar eerst...
 even ontspannen met een goed boek!

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Afspraken in de les

Algemene afspraken m.b.t. corona!


  • Je hebt je spullen op orde. Je hebt bij je: Kern (Nederlands lesboek), een schrift, een leesboek en pen/papier.
  • Spullen niet op orde: BV op Magister. 
  • Huiswerk niet op orde: HV op magister (ook als je huiswerk voor een deel af is).
  • Mobiele telefoons => bij start van de les in je tas. Een mobiele telefoon is alleen toegestaan als de docent het aangeeft.
  • Twee keer waarschuwen moet voldoende zijn! Zo niet, na de les bij de docent melden en dan maken we een afspraak hoe het in het vervolg beter kan in de les.

Slide 4 - Slide

PTD rapportperiode 2
201 Lezen + woordenschat.                                  Proefwerk 3 x.
3. Mening en argumenten
4. Opbouw van argumenten
202 Taalverzorging. Grammatica + taalverzorging en formuleren                                                                    SO 1 X. 
203 Betoog.                                                                  SO 2X.

Slide 5 - Slide







Woensdag 2 februari

Begrijpend lezen wen woordenschat H. 3 en HL 4

Slide 6 - Slide

Week 4  24 januari t/m 
28 januari 2022
  • oofys - LessonUp
  • Proefwerk lezen H. 3 en H. 4 en woordenschat: woensdag 2 februari
  • Vervolg grammatica: taalkundig ontleden
  • Start samengestelde zinnen p. 150
  • Redekundig parkeren we even.
  • Oefenen woordenschat p. 22!
  • Begrijpend lezen - herhaling voor het proefwerk

Slide 7 - Slide

Taken week 4


Grammatica taalkundig ontleden: lees pagina 142 en 143
  • Maak opdracht 4 en 5 op  bladzijde 144

Grammatica samengestelde zinnen: lees pagina 150
  • Maak opdracht 1 en 2 op bladzijde 152 (2b hoeft niet!!!)


Slide 8 - Slide

positie

Slide 9 - Open question

nonsens

Slide 10 - Open question

de knoop doorhakken

Slide 11 - Open question

Leerdoelen
Deze week oefen je met:

  • het uitbreiden van jouw woordenschat.
  • het toepassen van woordraadstrategieën.
  • Je leert wat de taalkundig ontleden is.
  • Je leert hoe je hoofd- en bijzinnen herkent.

Slide 12 - Slide

4. Samengestelde zinnen

Slide 13 - Slide

4. Samengestelde zinnen

Slide 14 - Slide

4. Samengestelde zinnen

Slide 15 - Slide

4. Samengestelde zinnen

Slide 16 - Slide

Woordraadstrategieën
Bij het lezen van een tekst kom je soms moeilijke en onbekende woorden tegen. Aan de hand van de woordraadstrategieën kun je de betekenis van het onbekende woord afleiden uit de tekst.


De volgende woordraadstrategieën kun je inzetten:
 Er staat een synoniem van het woord in de tekst.
 Er staat een omschrijving of definitie van het woord in de tekst.
 Het woord wordt uitgelegd door een voorbeeld.
 Bij het woord staat een woord met de tegenovergestelde betekenis.
 Je kent een deel van het woord of je herkent het woord uit een andere taal.
 Bij de tekst staat een afbeelding.

Slide 17 - Slide

Taalkundig vs. Redekundig

Slide 18 - Slide

Extra uitleg en oefenen
Herhaling lesstof
  • Naslag grammatica Kern - blz. 164-170

Extra oefenen

Slide 19 - Slide

Taalkundig
  1. Taakanalyse – Wat wordt er van mij verwacht?
  2. Voorkennis – Wat weet ik al?

Maak twee rijtjes van de woordsoorten. Verdeel de woordsoorten in makkelijk en moeilijk.

Slide 20 - Slide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle zelfstandige naamwoorden, lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.

 

De politie heeft in Naarden een nachtelijke klopjacht gehouden op een inbreker die rond middernacht een huis binnen was gedrongen.




Slide 21 - Slide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle zelfstandige naamwoorden, lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.

 

De politie heeft in Naarden een nachtelijke klopjacht gehouden op een inbreker die rond middernacht een huis binnen was gedrongen.


zelfstandige naamwoorden: politie, Naarden, klopjacht, inbreker, middernacht, huis
lidwoorden: de, een, een, een
bijvoeglijke naamwoorden: nachtelijke

Slide 22 - Slide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle bijwoorden, voorzetsels, voorzetseluitdrukkingen en voornaamwoorden. Geef bij de voornaamwoorden ook aan om wat voor soort het gaat.

 

De acteurs mochten maandagavond over hun nieuwste voorstelling vertellen en wezen daarbij op allerlei actuele privacyvraagstukken.




Slide 23 - Slide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle bijwoorden, voorzetsels, voorzetseluitdrukkingen en voornaamwoorden. Geef bij de voornaamwoorden ook aan om wat voor soort het gaat.

 

De acteurs mochten maandagavond over hun nieuwste voorstelling vertellen en wezen daarbij op allerlei actuele privacyvraagstukken.

bijwoorden: -
voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen: over, op
voornaamwoorden: hun (bezittelijk)





Slide 24 - Slide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle werkwoorden. Geef aan wat voor soort werkwoord het.


In sommige fabrieken zullen op de bestaande machines ook andere producten worden gemaakt.




Slide 25 - Slide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle werkwoorden. Geef aan wat voor soort werkwoord het.


In sommige fabrieken zullen op de bestaande machines ook andere producten worden gemaakt.


Zullen: hulpwerkwoord
Worden: hulpwerkwoord
Gemaakt: zelfstandig werkwoord



Slide 26 - Slide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle telwoorden. Geef ook aan of het om een rangtelwoord of hoofdtelwoord gaat en of het om een bepaald of onbepaald telwoord gaat.

 

Volgens de laatste cassettebandjesfabriek van de Benelux is de verkoop van cassettebandjes in de afgelopen vijf jaar vervijfvoudigd, doordat mensen zich afzetten tegen de digitale media.






Slide 27 - Slide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle telwoorden. Geef ook aan of het om een rangtelwoord of hoofdtelwoord gaat en of het om een bepaald of onbepaald telwoord gaat.
 

Volgens de laatste cassettebandjesfabriek van de Benelux is de verkoop van cassettebandjes in de afgelopen vijf jaar vervijfvoudigd, doordat mensen zich afzetten tegen de digitale media.


laatste (onbepaald rangtelwoord)
vijf (bepaald hoofdtelwoord)




Slide 28 - Slide

Evaluatie
  • Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?
Deze week oefen je met:
  • het uitbreiden van jouw woordenschat.
  • het toepassen van woordraadstrategieën.
  • het herkennen van woordsoorten in een zin.
  • het herkennen van hoofd- en bijzinnen.

Slide 29 - Slide

Nakijken weektaak

Slide 30 - Slide

Taken week 3

1. Begrijpend lezen
  • Lees de theorie op bladzijde 20. Maak de uitgedeelde opdrachten over argumentatie
2. Woordenschat
  • Zoek in de tekst de  de betekenissen van de woorden op bladzijde 140 op. Het gaat om de volgende woorden: positie, nonsens en de knoop doorhakken
  • Maak met minimaal 3 woorden een zin (dus drie woorden) waarin je het woord correct gebruikt. Zorg dat de betekenis van het woord duidelijk is.
3. Grammatica: lees pagina 142 en 143
  • Maak opdracht 1 t/m 3 op bladzijde 144


Slide 31 - Slide

Opdracht 1 bladzijde 144
a zelfstandige naamwoorden: politie, Naarden, klopjacht, inbreker, middernacht, huis
lidwoorden: de, een, een, een
bijvoeglijke naamwoorden: nachtelijke
 b zelfstandige naamwoorden: KLM, dinsdag, tiental, vluchten, werkonderbrekingen, luchthavens
  lidwoord: een
  bijvoeglijke naamwoorden: Duitse
 c zelfstandige naamwoorden: parlementslid, werkzaamheden
  lidwoorden: het
bijvoeglijke naamwoorden: homoseksuele, Braziliaanse

Slide 32 - Slide

Opdracht 1 bladzijde 144
 d zelfstandige naamwoorden: honderden, tientallen, zeekoeten, weken
lidwoorden: de
  bijvoeglijke naamwoorden: dode, verzwakte, afgelopen
 e zelfstandige naamwoorden: neerstorten, vrachtvliegtuig, Iran, bemanningsleden, leven
  lidwoorden: het, een
  bijvoeglijke naamwoorden: -

Slide 33 - Slide

Opdracht 2 bladzijde 144
a bijwoorden: -
  voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen: over, op
  voornaamwoorden: hun (bezittelijk)
 b bijwoorden: steeds, verder, uiteindelijk
  voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen: op, tussen, bij, van, per
  voornaamwoorden: hij (persoonlijk), zo’n (aanwijzend)
 c bijwoorden: er, steeds, vaker, flexibel
  voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen: voor, om, te
  voornaamwoorden: -

Slide 34 - Slide

Opdracht 2 bladzijde 144
d bijwoorden: straffeloos
  voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen: in
  voornaamwoorden: hun (bezittelijk)
 e bijwoorden: hoeveel
  voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen: ten behoeve van, te, per, voor
  voornaamwoorden: -

Slide 35 - Slide

Opdracht 3 bladzijde 144
a werd; koppelwerkwoord; onvoltooid verleden tijd
 b zullen worden gemaakt: hulpwerkwoord, hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord; voltooid tegenwoordige toekomende tijd
 c zou bijgewoond hebben; hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord; voltooid verleden toekomende tijd

Slide 36 - Slide

Opdracht 3 bladzijde 144
d ben geworden; hulpwerkwoord, koppelwerkwoord; voltooid tegenwoordige tijd
 e blijf; koppelwerkwoord; onvoltooid tegenwoordige tijd

Slide 37 - Slide

OK!
Als je hier bent aangekomen, dan heb je je weektaak Nederlands afgemaakt!!!
 

Slide 38 - Slide

Mening en argumenten
Gelijk hebben, gelijk krijgen
  • Bij een betoog probeert een auteur zijn lezer te overtuigen van zijn/haar mening.

Kwaliteitseisen 
  • Kloppen de argumenten?
  • Volgt er een conclusie uit de argumenten?
  • Is het een logisch verhaal?

Slide 39 - Slide

Argumenten
Mening
  • De auteur maakt duidelijk hoe hij ergens over denkt.
  • Een ander woord voor mening is standpunt.

Standpunt
  • negatief standpunt: 'Ik vind dat strenger straffen niet helpt om de criminaliteit te verlagen.'
  • positief standpunt: 'Ik vind dat het heffen van belasting op vette en zoete producten helpt om overgewicht te bestrijden.'
  • standpunt van twijfel: 'Ik weet niet of elektrisch tijden de oplossing is voor het milieuprobleem.'

Slide 40 - Slide

Mening, standpunt, conclusie
Argumenten
  • Uitspraken waarmee een auteur zijn standpunt onderbouwt of verdedigt.
  • signaalwoorden: want, doordat, omdat

Sterke argumenten
  • Feitelijke argumenten kun je controleren. Je kunt vaststellen of de uitspraak 'waar' of 'niet waar' is. 
  • Niet-feitelijk argumenten kun je niet controleren. Deze argumenten maken een betoog minder sterk.

Controleren
  • Raadpleeg verschillende bronnen om het argument te controleren.

Slide 41 - Slide

Mening en argumenten
Vaak wil de schrijver van een tekst de lezer overtuigen van zijn standpunt. Met argumenten probeert de schrijver uit te leggen waarom hij dit standpunt heeft (=onderbouwen).

Twee soorten argumenten:
  • Feitelijk: deze kun je controleren (het is waar of het is niet waar).
Ik koop liever bij de Aldi dan bij Albert Heijn, want de Aldi is een stuk goedkoper.

  • Niet-feitelijk: deze kun je niet controleren.
Ik koop liever bij de Aldi dan bij Albert Heijn, want ik vind de medewerkers bij de Aldi aardiger.

Slide 42 - Slide

Signaalwoorden argument
Veel gebruikte signaalwoorden bij een argument:
  • dat blijkt uit …
  • immers …
  • namelijk …
  • omdat …
  • want …
  • de reden hiervoor is …


In een betoog vind je minder snel signaalwoorden voor een argumenterend verband. In betogen wordt aan een argument meestal een hele alinea gewijd.

Slide 43 - Slide

Signaalwoorden standpunt
Veel gebruikte signaalwoorden bij een standpunt/conclusie:
  • Volgens ons …
  • Ik vind ..
  • Dus …
  • Daarom …
  • Kortom …
  • Onze/mijn conclusie is …
  • De schrijver is van menig dat …

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Slide

Slide 52 - Slide

Boekenlijst 3 VWO
  • Dit schooljaar nog 2 boeken, in periode 3. 
  • Lezenvoordelijst.nl 12-15 jaar niveau 4.
  • Niveau => zie lijst. Lijst bespreken.
  • Wil je een ander boek lezen, overleg met je docent Nederlands.








Boek 2





Boek 3





Boek 4






Slide 53 - Slide