Week 3 Nederlands 3 vwo argumentatie

Week 3
1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Week 3

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Afspraken in de les

Algemene afspraken m.b.t. corona!


  • Je hebt je spullen op orde. Je hebt bij je: Kern (Nederlands lesboek), een schrift, een leesboek en pen/papier.
  • Spullen niet op orde: BV op Magister. 
  • Huiswerk niet op orde: HV op magister (ook als je huiswerk voor een deel af is).
  • Mobiele telefoons => bij start van de les in je tas. Een mobiele telefoon is alleen toegestaan als de docent het aangeeft.
  • Twee keer waarschuwen moet voldoende zijn! Zo niet, na de les bij de docent melden en dan maken we een afspraak hoe het in het vervolg beter kan in de les.

Slide 3 - Slide

Maar eerst...
 even ontspannen met een goed boek!

Slide 4 - Slide

PTD rapportperiode 2
201 Lezen + woordenschat.                                  Proefwerk 3 x.
3. Mening en argumenten
4. Opbouw van argumenten
202 Taalverzorging. Grammatica + taalverzorging en formuleren                                                                    SO 1 X. 
203 Betoog.                                                                  SO 2X.

Slide 5 - Slide







Woensdag 2 februari

Begrijpend lezen wen woordenschat H. 3 en HL 4

Slide 6 - Slide

Week 3  17 januari t/m 
22 januari 2022
  • oofys - LessonUp
  • Oefenen woordenschat  p. 22!!
  • Proefwerk lezen H. 3 en H. 4 en woordenschat: woensdag 2 februari
  • Start grammatica: taalkundig ontleden
  • Opdracht 6 bespreken bladzijde 19

Slide 7 - Slide

Opdracht 7 bladzijde 19
Maken in tweetallen!

Slide 8 - Slide

Taken week 3

1. Begrijpend lezen
  • Lees de theorie op bladzijde 20. Maak de uitgedeelde opdrachten over argumentatie
2. Woordenschat
  • Zoek in de tekst de  de betekenissen van de woorden op bladzijde 140 op. Het gaat om de volgende woorden: positie, nonsens en de knoop doorhakken
  • Maak met minimaal 3 woorden een zin (dus drie woorden) waarin je het woord correct gebruikt. Zorg dat de betekenis van het woord duidelijk is.
3. Grammatica: lees pagina 142 en 143
  • Maak opdracht 1 t/m 3 op bladzijde 144


Slide 9 - Slide

Leerdoelen
Deze week oefen je met:
  • het onderscheiden van meningen en argumenten.
  • het beoordelen van meningen en argumenten.
  • het herkennen van verschillende argumentatievormen.
  • het uitbreiden van jouw woordenschat.
  • het toepassen van woordraadstrategieën.
  • Je leert wat de taalkundig ontleden is.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Woordraadstrategieën
Bij het lezen van een tekst kom je soms moeilijke en onbekende woorden tegen. Aan de hand van de woordraadstrategieën kun je de betekenis van het onbekende woord afleiden uit de tekst.


De volgende woordraadstrategieën kun je inzetten:
 Er staat een synoniem van het woord in de tekst.
 Er staat een omschrijving of definitie van het woord in de tekst.
 Het woord wordt uitgelegd door een voorbeeld.
 Bij het woord staat een woord met de tegenovergestelde betekenis.
 Je kent een deel van het woord of je herkent het woord uit een andere taal.
 Bij de tekst staat een afbeelding.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Taalkundig vs. Redekundig

Slide 20 - Slide

Extra uitleg en oefenen
Herhaling lesstof
  • Naslag grammatica Kern - blz. 164-170

Extra oefenen

Slide 21 - Slide

Taalkundig
  1. Taakanalyse – Wat wordt er van mij verwacht?
  2. Voorkennis – Wat weet ik al?

Maak twee rijtjes van de woordsoorten. Verdeel de woordsoorten in makkelijk en moeilijk.

Slide 22 - Slide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle zelfstandige naamwoorden, lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.

 

De politie heeft in Naarden een nachtelijke klopjacht gehouden op een inbreker die rond middernacht een huis binnen was gedrongen.




Slide 23 - Slide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle zelfstandige naamwoorden, lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.

 

De politie heeft in Naarden een nachtelijke klopjacht gehouden op een inbreker die rond middernacht een huis binnen was gedrongen.


zelfstandige naamwoorden: politie, Naarden, klopjacht, inbreker, middernacht, huis
lidwoorden: de, een, een, een
bijvoeglijke naamwoorden: nachtelijke

Slide 24 - Slide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle bijwoorden, voorzetsels, voorzetseluitdrukkingen en voornaamwoorden. Geef bij de voornaamwoorden ook aan om wat voor soort het gaat.

 

De acteurs mochten maandagavond over hun nieuwste voorstelling vertellen en wezen daarbij op allerlei actuele privacyvraagstukken.




Slide 25 - Slide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle bijwoorden, voorzetsels, voorzetseluitdrukkingen en voornaamwoorden. Geef bij de voornaamwoorden ook aan om wat voor soort het gaat.

 

De acteurs mochten maandagavond over hun nieuwste voorstelling vertellen en wezen daarbij op allerlei actuele privacyvraagstukken.

bijwoorden: -
voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen: over, op
voornaamwoorden: hun (bezittelijk)





Slide 26 - Slide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle werkwoorden. Geef aan wat voor soort werkwoord het.


In sommige fabrieken zullen op de bestaande machines ook andere producten worden gemaakt.




Slide 27 - Slide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle telwoorden. Geef ook aan of het om een rangtelwoord of hoofdtelwoord gaat en of het om een bepaald of onbepaald telwoord gaat.

 

Volgens de laatste cassettebandjesfabriek van de Benelux is de verkoop van cassettebandjes in de afgelopen vijf jaar vervijfvoudigd, doordat mensen zich afzetten tegen de digitale media.






Slide 28 - Slide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle werkwoorden. Geef aan wat voor soort werkwoord het.


In sommige fabrieken zullen op de bestaande machines ook andere producten worden gemaakt.


Zullen: hulpwerkwoord
Worden: hulpwerkwoord
Gemaakt: zelfstandig werkwoord



Slide 29 - Slide

Even oefenen
Noteer van onderstaande zin alle telwoorden. Geef ook aan of het om een rangtelwoord of hoofdtelwoord gaat en of het om een bepaald of onbepaald telwoord gaat.
 

Volgens de laatste cassettebandjesfabriek van de Benelux is de verkoop van cassettebandjes in de afgelopen vijf jaar vervijfvoudigd, doordat mensen zich afzetten tegen de digitale media.


laatste (onbepaald rangtelwoord)
vijf (bepaald hoofdtelwoord)




Slide 30 - Slide

Evaluatie
  • Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?
Deze week oefen je met:
  • het onderscheiden van meningen en argumenten.
  • het beoordelen van meningen en argumenten.
  • het herkennen van verschillende argumentatievormen.
  • het uitbreiden van jouw woordenschat.
  • het toepassen van woordraadstrategieën.
  • het herkennen van woordsoorten in een zin.

Slide 31 - Slide

Nakijken weektaak

Slide 32 - Slide

Taken week 2

Begrijpend lezen
  • Lees de theorie op bladzijde 20 en het artikel op bladzijde 21. Maak opdracht 2, 3 en 5  op bladzijde 22. 
Woordenschat
  • Zoek in de tekst de  de betekenissen van de woorden op bladzijde 22 op.
  • Maak met minimaal 3 woorden een zin (dus drie woorden) waarin je het woord correct gebruikt. Zorg dat de betekenis van het woord duidelijk is.


Slide 33 - Slide

Opdracht 2 bladzijde 22
a - De Provinciale Staten schieten dieren af om hongersnood te voorkomen.
  - Er is met een prikpil geprobeerde de populatie in te perken.
 b Het is een nevenschikkende argumentatie. Om zijn standpunt te onderbouwen gebruikt de schrijver twee argumenten die verband houden met elkaar.

Slide 34 - Slide

Opdracht 3 bladzijde 22
a meervoudige argumentatie
 b nevenschikkende argumentatie
 c onderschikkende argumentatie
 d enkelvoudige argumentatie

Slide 35 - Slide

Opdracht 5 bladzijde 22
a - Mijn vrienden hadden een boek bij zich en gingen de hele middag lezen in het gras, net als heel veel andere gasten van het zwembad.
  - Ik ken hier mensen die vlak voor ze op vakantie gaan de boekhandel bezoeken om boeken en tijdschriften te kopen voor hun vakantie.
  - Een Nederlands echtpaar waar ik bij in huis heb gewoond, las zelfs in bed.
 b - Er is echt helemaal niemand.
  - Alleen als er bijvoorbeeld een minister ontvangen moet worden in de stad, dan gebeurt dat in de bibliotheek.

Slide 36 - Slide

Opdracht 5 bladzijde 22
c De bewering bij vraag a wordt ondersteund door een nevenschikkende argumentatie. De
  bewering bij vraag b wordt ondersteund door een onderschikkende argumentatie.
 d Tegenargument bewering a, bijvoorbeeld: Er zijn steeds minder mensen lid van de bibliotheek. / Er worden steeds minder boeken verkocht.
  Tegenargument bewering b, bijvoorbeeld: Ook al komen er geen mensen, dan kan het alsnog een heel interessante baan zijn.

Slide 37 - Slide

OK!
Als je hier bent aangekomen, dan heb je je weektaak Nederlands afgemaakt!!!
 

Slide 38 - Slide

Mening en argumenten
Gelijk hebben, gelijk krijgen
  • Bij een betoog probeert een auteur zijn lezer te overtuigen van zijn/haar mening.

Kwaliteitseisen 
  • Kloppen de argumenten?
  • Volgt er een conclusie uit de argumenten?
  • Is het een logisch verhaal?

Slide 39 - Slide

Argumenten
Mening
  • De auteur maakt duidelijk hoe hij ergens over denkt.
  • Een ander woord voor mening is standpunt.

Standpunt
  • negatief standpunt: 'Ik vind dat strenger straffen niet helpt om de criminaliteit te verlagen.'
  • positief standpunt: 'Ik vind dat het heffen van belasting op vette en zoete producten helpt om overgewicht te bestrijden.'
  • standpunt van twijfel: 'Ik weet niet of elektrisch tijden de oplossing is voor het milieuprobleem.'

Slide 40 - Slide

Mening, standpunt, conclusie
Argumenten
  • Uitspraken waarmee een auteur zijn standpunt onderbouwt of verdedigt.
  • signaalwoorden: want, doordat, omdat

Sterke argumenten
  • Feitelijke argumenten kun je controleren. Je kunt vaststellen of de uitspraak 'waar' of 'niet waar' is. 
  • Niet-feitelijk argumenten kun je niet controleren. Deze argumenten maken een betoog minder sterk.

Controleren
  • Raadpleeg verschillende bronnen om het argument te controleren.

Slide 41 - Slide

Mening en argumenten
Vaak wil de schrijver van een tekst de lezer overtuigen van zijn standpunt. Met argumenten probeert de schrijver uit te leggen waarom hij dit standpunt heeft (=onderbouwen).

Twee soorten argumenten:
  • Feitelijk: deze kun je controleren (het is waar of het is niet waar).
Ik koop liever bij de Aldi dan bij Albert Heijn, want de Aldi is een stuk goedkoper.

  • Niet-feitelijk: deze kun je niet controleren.
Ik koop liever bij de Aldi dan bij Albert Heijn, want ik vind de medewerkers bij de Aldi aardiger.

Slide 42 - Slide

Signaalwoorden argument
Veel gebruikte signaalwoorden bij een argument:
  • dat blijkt uit …
  • immers …
  • namelijk …
  • omdat …
  • want …
  • de reden hiervoor is …


In een betoog vind je minder snel signaalwoorden voor een argumenterend verband. In betogen wordt aan een argument meestal een hele alinea gewijd.

Slide 43 - Slide

Signaalwoorden standpunt
Veel gebruikte signaalwoorden bij een standpunt/conclusie:
  • Volgens ons …
  • Ik vind ..
  • Dus …
  • Daarom …
  • Kortom …
  • Onze/mijn conclusie is …
  • De schrijver is van menig dat …

Slide 44 - Slide

Boekenlijst 3 VWO
  • Dit schooljaar nog 2 boeken, in periode 3. 
  • Lezenvoordelijst.nl 12-15 jaar niveau 4.
  • Niveau => zie lijst. Lijst bespreken.
  • Wil je een ander boek lezen, overleg met je docent Nederlands.








Boek 2





Boek 3





Boek 4






Slide 45 - Slide

op de koop toenemen

Slide 46 - Open question

reactief

Slide 47 - Open question

iets op peil houden

Slide 48 - Open question

de pineut zijn

Slide 49 - Open question