vwo 2 - WOORDSOORTEN - VOORNAAMWOORDEN

Welkom

Woordsoorten


Voornaamwoorden
Nederlands
1 / 56
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 56 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom

Woordsoorten


Voornaamwoorden
Nederlands

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je wat een persoonlijk, bezittelijk, vragend, betrekkelijk, aanwijzend voornaamwoord zijn.

  • kun je persoonlijke-, bezittelijke-, vragende-, en aanwijzende voornaamwoord in een zin herkennen.

  • kun je uitleggen wat de persoonlijke-, bezittelijke-, vragende-, en aanwijzende voornaamwoord in een zin zijn.

  • kun je zelf zinnen maken waairn je de voornaamwoorden goed gebruikt. 

Slide 2 - Slide

Welke voornaamwoorden ken je al?
(je mag de soort noemen of een voorbeeld geven)

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Video

Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)

Slide 5 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
  • Vervangt een zelfstandig naamwoord:​

Stefan leest een boek -->​ Hij leest een boek​

Mijn zus heeft mij een boek geleend. Ik leen het uit aan een vriendin.



Slide 6 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)

Slide 7 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
  • Geeft aan van wie iets is​
  • Staat voor het zelfstandig naamwoord
  • Staat op de plek van het lidwoord


Dit is het boek --> Dit is haar boek
​Heb jij het huiswerk niet af? --> Heb jij jouw huiswerk niet af?





Twijfel je of het jou of jouw / u of uw moet zijn? Vervang het door mij of mijn. De -n- hoor je namelijk beter dan de w. Moet het mijn zijn? Dan schrijf je jouw of uw, moet het mij zijn dan schrijft je u of jou.
  • Ik weet jou/jouw adres.
  • Ik weet mij/mijn adres.
  • Je hoort dat het mijn adres moet zijn = bezittelijk.
  • Dus: ik weet jouw adres.

Slide 8 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Het betrekkelijk voornaamwoord (betr. vnw) heeft betrekkingop een woord dat of een woordgroep die eerder in een zin is genoemd:
dat, die, wat, wie



Slide 9 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Zo'n woord of woordgroep waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst, noemen we het antecedent.
Dat boek dat jij leest, zegt mij niets.
Dat boek = het antecedent, dat = het betrekkelijk voornaamwoord
De auto die daar staat, is van hem.
De auto = het antecedent, die = het betrekkelijk voornaamwoord



Slide 10 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Het antecedent van het betrekkelijk voornaamwoord wat kan een overtreffende trap, iets vaags of een hele zin zijn.
  • 1. Het mooiste wat ik kon vinden, is dit cadeau. 'Het mooiste' is de overtreffende trap (mooi - mooier - mooist)
  • 2. Alles wat ik kan bedenken, heb ik al geprobeerd. 'Alles' is iets vaags.
  • 3. Morgen schijnt de zon, wat ik natuurlijk heerlijk vind. 'Morgen schijnt de zon' is een hele zin. 




Slide 11 - Slide

Onbepaald voornaamwoord
  • Duidt iets of iemand aan, maar zegt niet precies over wie of wat het gaat.

Bijvoorbeeld > niemand, elke, iets, niets, men, iedereen, wat...

Als IEMAND een medaille wint, ben jij het wel!




Slide 12 - Slide

Vragend voornaamwoord
  • Staat meestal aan het begin van een zin:
'Wie gaat er morgen mee naar het zwembad?'
'Wat voor hond hebben jullie?'




Wie
Wat 
Welk(e)
Wat voor (een)

Slide 13 - Slide

Vragend voornaamwoord
Als het niet aan het begin van de zin staat, kun je de zin op een andere manier vragend maken. Het vragend voornaamwoord komt dan vooraan te staan. Kijk maar:

'Weet jij wie de wedstrijd van afgelopen zaterdag heeft gewonnen?'   
wordt
'Wie heeft afgelopen zaterdag de wedstrijd gewonnen?'

Slide 14 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
  • De naam zegt het al: het wijst iets aan.

  • Voorbeelden van aanwijzende voornaamwoorden zijn:
    Die, deze, dit, dat, zulk(e), zo'n, dergelijk(e). 

Slide 15 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
  • Ezelsbruggetje:
Naar het-woorden verwijs je met dit of dat ​
Naar de-woorden verwijs je met die of deze

  • Plus het aanwijzend voornaamwoord hoort altijd bij een ZN; het wijst een ZN aan:
Dat meisje heeft haar diploma gehaald. (dat, want het meisje)
Is de jongen er al? Nee, die heb ik nog niet gezien.. (die, want de jongen)


Slide 16 - Slide

Vragend voornaamwoord
De vragende voornaamwoorden (vr. vnw) zijn:
wie, wat, welk(e) en wat voor (een)
Meestal staan ze aan het begin van een vraagzin
Soms staan ze midden in een zin. Dan zijn ze wat lastiger te herkennen. 
Door de zin vragend te maken, komt het vragend voornaamwoord vooraan in de zin te staan. 
Kun je mij vertellen wat voor mobiel jij hebt? 
Wat voor een mobiel heb jij? 

Slide 17 - Slide

Let op!
Vraagwoorden als waarom, hoe, waarin, waarmee enz. verwijzen niet 
naar mensen of dingen. 
Ze verwijzen naar redenen, tijden of plaatsen. 
Dit zijn dan ook geen vragende voornaamwoorden.

Dit zijn voorbeelden van bijwoorden.
Een bijwoord is een woord dat meer informatie geeft over een ander woord in de zin, of over de hele zin. Zo is heel in ‘Zij is heel aardig’ een bijwoord; en in ‘Ik kom morgen niet’ zitten twee bijwoorden: morgen en niet.

Slide 18 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
Wederkerende voornaamwoorden zijn woorden als me, je, zich en ons. 
Deze woorden slaan terug op het onderwerp. 
wederkeren = terugkeren

Sommige werkwoorden hebben altijd een wederkerend voornaamwoord bij zich:
zich vergissen / zich aanstellen / zich voornemen
Ik vergis me / Hij stelt zich aan / Wij nemen ons voor

Het wederkerend voornaamwoord past zich aan het onderwerp van de zin aan. 


Slide 19 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
  • Andere werkwoorden komen soms met een wederkerend voornaamwoord voor:

  • zich wassen: Zij wast zich / Zij wast haar auto
  • zich scheren: Hij scheert zich / Hij scheert zijn baard

Slide 20 - Slide

Truc!
Twijfel je of het om een wederkerend voornaamwoord gaat? 

Voorbeeld
Je vergist je toch nooit? 
Oplossing: vervang je door hij 
Hij vergist zich toch nooit? 

Je verandert in zich, je is dus het wederkerend voornaamwoord!

Slide 21 - Slide

Benoem de pers. vnw. in onderstaande zin:
Ik ken Jan wel, maar mijn ouders hebben hem nog nooit gezien.
A
Ik, Jan, ouders, hem
B
mijn, hem
C
Ik, hem
D
Ik

Slide 22 - Quiz

Hoeveel pers. vnw. staan er in de zin:
Wanneer ga je weer eens bij je oma op bezoek?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 23 - Quiz

Haar jurk is haar te klein geworden.
Haar en haar = ?
A
1. Haar = pers. vnw 2. haar = pers. vnw
B
1. Haar = pers. vnw 2. haar = bez. vnw
C
1. Haar = bez. vnw 2. haar = bez. vnw
D
1. Haar = bez. vnw 2. haar = pers. vnw

Slide 24 - Quiz

Is die rode fiets niet van jou?
jou = ?
A
bez. vnw
B
pers. vnw

Slide 25 - Quiz

Maak een zin met het woord 'jullie' als pers. vnw. en een zin met het woord 'jullie' als bez. vnw.

Slide 26 - Open question

Welk antwoord is juist?
De vier vragende voornaamwoorden zijn:
A
wie, wat, waar en welk(e)
B
wie, wat, welk(e) en wat voor (een)
C
wie, welk(e), wat voor (een) en hoe
D
wie, welk(e), wat voor (een) en waarom

Slide 27 - Quiz

Sleep de onderstreepte woorden uit de zin naar het juiste voornaamwoord:
Wie heb jij vanmorgen die opdracht laten overschrijven?
pers. vnw.
vr. vnw.
aanw. vnw.
Wie
jij
die

Slide 28 - Drag question

Maak een zin met een pers. vnw., een bez. vnw. en een aanw. vnw.

Slide 29 - Open question

Wij hebben ons vergist.
wij =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 30 - Quiz

mijn huis.
mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 31 - Quiz

Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk:
Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 32 - Quiz

Zijn pen doet het niet.

Is 'zijn' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 33 - Quiz

Wat is het bez. vnw.?
Heb jij mijn tas meegenomen ?

Slide 34 - Open question

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 35 - Quiz


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wie is er in een schrikkeljaar geboren? 

Slide 36 - Open question


Benoem het vragend voornaamwoord.

Ik weet niet wat we vandaag gaan eten. 

Slide 37 - Open question


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wat voor een hond past bij jou? 

Slide 38 - Open question

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Wat
heb
je
met
deze
boeken 
gedaan?

Slide 39 - Drag question


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Dergelijke vragen mogen ze me gerust stellen.  

Slide 40 - Open question


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden. 

Slide 41 - Open question

Sandra verslikt zich in die snoepjes van jou.

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
zich
B
jou

Slide 42 - Quiz

Wij bemoeien ons niet met zijn zaken.

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
Wij
B
zijn
C
ons

Slide 43 - Quiz

Moet je je nog wassen vandaag?

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
eerste 'je'
B
tweede 'je'

Slide 44 - Quiz

Zij geven elkaar een cadeau.

'elkaar' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 45 - Quiz

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Ik schaam me
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd

Slide 46 - Quiz

Kun je mij vertellen wie het schoolfeest dit jaar organiseert?

'wie' is een...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 47 - Quiz

Mijn vader bracht ons naar dat schoolfeest.

'dat' is een...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 48 - Quiz

Waarom wil je graag die nieuwe film zien?

Is 'Waarom' een vragend voornaamwoord?
A
ja
B
nee
C
D

Slide 49 - Quiz

Ik ken de voornaamwoorden nu goed genoeg om ze op een toets te herkennen en te benoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 50 - Poll

Hoe ga jij de zinsdelen (redekundig ontleden) en woordsoorten (taalkundig ontleden) van grammatica leren (wat is je aanpak)?

Slide 51 - Open question

Extra uitleg nodig?
Klik dan snel verder!
In de volgende vier dia's vind je video's over de verschillende voornaamwoorden. Succes!

Slide 52 - Slide

Slide 53 - Video

Slide 54 - Video

Slide 55 - Video

Slide 56 - Video