mutaties die tijdens replicatie ontdekt worden worden gerepareerd
tumorsupressorgenen zorgen ervoor dat de cel niet door de check komt en niet verder deelt
bij onherstelbare schade gaat de cel dood
Slide 22 - Slide
Let op!
Mutaties hoeven niet altijd slecht te zijn!
draagt bij aan de (bio)diversiteit!
kan leiden tot betere eigenschappen!
Slide 23 - Slide
27a)Wat is een oorzaken waardoor een opgetreden mutatie meestal wel merkbare gevolgen heeft.
A
In de meeste lichaamscellen blijft het gevolg van de mutatie beperkt tot de cellen zelf.
B
De meeste mutaties treden op in een van de chromosomen van een chromosomenpaar.
C
De mutatie veroorzaakt geen wijzigingen in de aminozuurvolgorde van het eiwitmolecuul of in de werking van het eiwitmolecuul.
D
Een mutatie in een tumorsupressorgen, waardoor de check niet meer goed verloopt.
Slide 24 - Quiz
27B) Hoe komt het dat gemuteerde alleen meestal recessief zijn?
A
Omdat het andere chromosoom nog intact is.
B
Omdat drie mutaties nodig hebt voor een aminozuur verandering.
C
Omdat het andere chromosoom ook direct mee veranderd.
Slide 25 - Quiz
Soms ontstaat door een mutatie een allel dat zorgt voor de synthese van een eiwit dat een werkzaam enzym blokkeert.
c) Is zo’n mutatie ook recessief? want...
A
Zo’n mutatie is niet recessief, want de mutatie komt tot uiting in het fenotype.
B
Zo’n mutatie is wel recessief, want de mutatie komt tot uiting in het fenotype.
C
Zo’n mutatie is niet recessief, want de mutatie komt niet tot uiting in het fenotype.
Slide 26 - Quiz
Gevolgen van mutaties
Als:
DNA-replicatie-checks niet goed gaan
celdeling checks niets opmerken
of
de mutatie in een gen zit betrokken bij de celdeling
de mutatie in een gen zit betrokken bij de differentiatie
dan kunnen er tumoren ontstaan.
Slide 27 - Slide
Het ontstaan van kanker
regulatie van celgroei en differentiatie door:
proto-oncogenen
mutatie in Proto-oncogen kan leiden tot:
oncogen
ontstaan van een gezwel (tumor)
Slide 28 - Slide
Het ontstaan van kanker
2 soorten tumoren
goedaardig
kwaadaardig
Slide 29 - Slide
Het ontstaan
van kanker
uitzaaiingen = metastasen
losgeraakte cellen die
zich verspreiden via
bloedvaten of
lymfevaten
Slide 30 - Slide
De behandeling
goedaardig
verwijdering
kwaadaardig
verwijdering +
omliggend weefsel
bestraling
metastasen:
chemo
Slide 31 - Slide
De behandeling
chemotherapie
cytostatica
celgroei remmende
medicatie
bestraling:
stralen doden de cellen
Slide 32 - Slide
goedaardige tumor?
Slide 33 - Slide
29a) Waarom is het belangrijk een tumor in een vroeg stadium op te sporen? Omdat:
A
de kans bestaat dat een tumor kwaadaardig is en zich gaat uitzaaien
B
de kans bestaat het een goedaardige tumor is en gaat uitzaaien.
C
de kans bestaat dat een tumor kwaadaardig is en zich gaat inkapselen
D
de kans bestaat dat een tumor goedaardig is en zich gaat licht geven
Slide 34 - Quiz
29b) Waarom komt kanker meer voor bij oudere mensen dan bij jongere mensen?
A
de kans bij oudere mensen groter is dat de cellen zich repareren
B
de kans bij oudere mensen groter is dat er kankerverwekkende mutaties zijn ontstaan
C
jonge mensen kunnen geen kanker krijgen
D
omdat oudere mensen minder snel nieuwe cellen krijgen.
Slide 35 - Quiz
29c) Waardoor brengt een operatie bij kanker gewoonlijk geen genezing als er metastase opgetreden is?
A
de tumor zit op 1 plek in het lichaam
B
radiotherapie / bestraling is minder heftig.
C
het weefsel zit verweefd in de andere cellen
D
door de uitzaaiingen kunnen er secundaire tumoren verspreidt zitten in het lichaam
Slide 36 - Quiz
29d) Welke therapie wordt het vaakst toegepast wanneer er bij een patiënt al metastase is opgetreden: radiotherapie of chemotherapie?
A
chemoterapie, want dit werkt lokaler in het lichaam
B
radiotherapie, want dit werkt lokaler in het lichaam
C
chemoterapie, want zo wordt ook de celdeling van kleine tumoren verstoord
D
radiotherapie, want zo wordt ook de celdeling van kleine tumoren verstoord
Slide 37 - Quiz
Er worden medicijnen ontwikkeld om de groei van bloedvaatjes naar een tumor tegen te gaan. e) Wat is het effect van deze medicijnen op de ontwikkeling van de tumor?
A
een tumor wordt zo minder voorzien van zuurstof en voedingsstoffen en zal de groei van de tumor remmen.
B
een tumor wordt zo meer voorzien van zuurstof en voedingsstoffen en zal de groei van de tumor remmen.
C
dit heeft geen effect
D
een tumor wordt zo meer voorzien van zuurstof en voedingsstoffen en zal de groei van de tumor laten toenemen.
Slide 38 - Quiz
DNA bevat als suikergroep:
A
ribose
B
desoxyribose
C
fosfaat
D
adenine
Slide 39 - Quiz
DNA polymerase
DNA ligase
replicatierichting
volgende streng
leidende streng
Slide 40 - Drag question
Bij transcriptie wordt er een kopie gemaakt van het genetisch DNA
A
juist
B
onjuist
Slide 41 - Quiz
Als DNA-polymerase een complementaire streng maakt van TTGCAACC is het resultaat UUCGTTGG
A
juist
B
onjuist
Slide 42 - Quiz
Als RNA-polymerase een complementaire streng maakt van CCAAGCAT is het resultaat GGUUCGUA
A
juist
B
onjuist
Slide 43 - Quiz
Translatie is het vertalen van het RNA in aminozuren.
A
juist
B
onjuist
Slide 44 - Quiz
Translatie vindt plaatst in:
A
celkern
B
Golgi apparaat
C
ribosoom
D
endoplasmatisch reticulum
Slide 45 - Quiz
Replicatie vindt plaatst in:
A
celkern
B
Golgi apparaat
C
ribosoom
D
endoplasmatisch reticulum
Slide 46 - Quiz
Een repressor is:
A
een eiwitmolecuul wat de expressie van een gen activeert
B
een eiwitmolecuul wat de replicatie van een gen activeert
C
een eiwitmolecuul wat de expressie van een gen remt
D
een eiwitmolecuul wat de replicatie van een gen activeert
Slide 47 - Quiz
Een activator zorgt ervoor dat er na binding aan het DNA minder eiwit wordt geproduceerd na de translatie.
A
juist
B
onjuist
Slide 48 - Quiz
Bij eukaryotische cellen zorgt ontvouwen (open) DNA voor dat:
A
het DNA toegankelijk is voor RNA-polymerase en er WEL genexpressie kan plaatsvinden.
B
het DNA toegankelijk is voor DNA-polymerase en er WEL genexpressie kan plaatsvinden
C
het DNA toegankelijk is voor RNA-polymerase en er GEEN genexpressie kan plaatsvinden
Slide 49 - Quiz
Bij epigenetica wordt er gekeken naar de methyleren van de DNA bouwstenen.
A
juist
B
onjuist
Slide 50 - Quiz
Bij epigentica is er een extra .... gebonden aan het aminozuur.