What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Quiz Taal Thema 4 oefenen voor toets
Quiz
Thema 4, Taal
1 / 32
next
Slide 1:
Slide
Taal
Basisschool
Groep 4
This lesson contains
32 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Quiz
Thema 4, Taal
Slide 1 - Slide
We gaan oefenen
voor de toets
thema 4
Slide 2 - Slide
Tegenwoordig
A
nu
B
tijd
C
later
D
straks
Slide 3 - Quiz
Hoeveel klankgroepen heeft het woord: start
A
1
B
2
C
4
D
3
Slide 4 - Quiz
werkwoord
wat?
punt
wie?
Maak een goede zin! Sleep naar de goede plaats.
Mijn vader
mijn vader
bakt
Bakt
een brood
Een brood
.
Slide 5 - Drag question
De manier waarop dingen na elkaar komen
A
rangschikken
B
beginnen
C
de volgorde
D
afmeting
Slide 6 - Quiz
Mama zegt elke morgen:
"Sta voortaan eerder op!"
Wat betekent voortaan?
A
snel
B
vanaf nu
C
nooit
D
algauw
Slide 7 - Quiz
Welke zin is goed?
A
Mijn moeder loopt naar de bakker
B
Mijn moeder loopt naar de bakker.
C
mijn moeder loopt naar de bakker.
D
Mijn moeder loopt de bakker naar.
Slide 8 - Quiz
De grootte van onze klas is
6 meter x 5 meter.
De grootte is:
A
de volgorde
B
meten
C
iets doen
D
afmeting van iets, bijvoorbeeld de lengte
Slide 9 - Quiz
De juf vraagt: "wie ga jij uitnodigen?"
Wat is uitnodigen?
A
Iemand vragen om bij je te komen
B
Iets vertellen aan veel mensen
C
Zeggen wat je hebt meegemaakt
D
Iemand wegsturen
Slide 10 - Quiz
Gewoonlijk doen we iedere dag rekenen. Wat is een ander woord voor gewoonlijk.
A
meestal
B
tegenwoordig
C
nooit
D
helemaal
Slide 11 - Quiz
Wat is er niet goed aan de volgende zin?
De postbode in de straat loopt.
A
de zin begint niet met een hoofdletter
B
de zin eindigt niet met een punt
C
de woorden staan niet op de juiste plaats
D
er is een woord weg
Slide 12 - Quiz
De trouwjurk heeft een sleep.
Wat is een sleep?
A
dat is een soort hoedje
B
dat is de kleur van de jurk
C
dat is een lang stuk stof aan de achterkant van de jurk
D
een klein stukje stof van een trouwjurk
Slide 13 - Quiz
Morgenmiddag zijn jullie vrij!
Morgenmiddag is......
A
de ochtend van de dag na vandaag
B
de middag van de dag na vandaag
C
de avond van de dag voor vandaag
D
de middag van de dag voor vandaag
Slide 14 - Quiz
Eerst ben je kind, dan volwassen, dan bejaard. Dat zijn delen van je leven. Hoe noem je dat deel?
A
een jaar
B
een seizoen
C
een levensfase
D
een tijd
Slide 15 - Quiz
Wat is er niet goed aan de volgende zin?
de hond gaat achter de kat aan.
A
de zin begint niet met een hoofdletter
B
de zin eindigt niet met een punt
C
de woorden staan niet op de juiste plaats
D
er is een woord weg
Slide 16 - Quiz
Hoeveel klankgroepen heeft het woord: spaarpotje
A
1
B
2
C
4
D
3
Slide 17 - Quiz
Een compliment krijgen is een fijne ervaring. Wat betekent het woord ervaring?
A
Iets waar je blij van wordt
B
Iets wat je niet zo graag doet
C
iets wat je meegemaakt hebt
D
iets wat je graag doet
Slide 18 - Quiz
werkwoord
wat?
punt
wie?
Maak een goede zin! Sleep naar de goede plaats.
Mijn oma
mijn oma
Zingt
zingt
een lied
Een lied
.
Slide 19 - Drag question
Wat gebeurt er bij het vallen van de avond?
A
De avond eindigt, de dag begint
B
De avond begint, de ochtend eindigt
C
de dag eindigt, de avond begint
D
de ochtend eindigt en de middag begint
Slide 20 - Quiz
Je gedraagt je als een peuter!
Wat is een peuter?
A
een kind van 7 tot 8 jaar oud
B
een kind van twee tot vier jaar oud
C
een kind van 10 tot 12 jaar oud
D
een baby
Slide 21 - Quiz
Van dat boek maak je een verslag.
Wat is een verslag?
A
opschrijven wat er gebeurd is
B
een recept
C
tekenen
D
iets wat je meegemaakt hebt
Slide 22 - Quiz
Vanaf dat tijdstip ga je starten met de quiz. Wat is een andere omschrijving voor tijdstip?
A
nu
B
na elkaar, niet allemaal tegelijk
C
een bepaald punt in de tijd
D
schrappen
Slide 23 - Quiz
Iets op zak hebben betekent........
A
in de zak zitten
B
iets gedaan hebben
C
iets op je zak plakken
D
iets bij je hebben
Slide 24 - Quiz
Dat is een hele ouderwetse telefoon. wat is een ander beschrijving voor ouderwets?
A
iets dat past in deze tijd
B
modern
C
Iets van vroeger, wat bijna niet meer gebruikt wordt.
D
Het tegenovergestelde van modern
Slide 25 - Quiz
Pim en Carla trouwen en geven een trouwfeest. Wat is een ander woord voor trouwfeest?
A
verkering
B
verloving
C
bruiloft
D
feestmaal
Slide 26 - Quiz
Welk woord past bij de bruidegom?
A
peuter
B
tiener
C
volwassene
D
bejaarde
Slide 27 - Quiz
Een antwoord heeft de juf geschrapt. Wat betekent het woord geschrapt?
A
onderstrepen
B
doorstrepen
C
omcirkeld
D
een krul gezet
Slide 28 - Quiz
Wat wordt een kleuter die opgroeit?
A
een baby
B
een peuter
C
een volwassene
D
een puppy
Slide 29 - Quiz
Je kunt goed wachten en wordt niet zenuwachtig of boos.
Je hebt.......
A
veel plezier
B
genoeg tijd
C
een goed humeur
D
geduld
Slide 30 - Quiz
Hoeveel klankgroepen heeft het woord: schoolbord
A
1
B
2
C
4
D
3
Slide 31 - Quiz
Hoe ging deze quiz?
Was het leuk? Ging het goed? Vond je het moeilijk? Schrijf maar op!
Slide 32 - Open question
More lessons like this
Taal Thema 4
December 2023
- Lesson with
27 slides
Taal
Basisschool
Groep 4
thema 4 groep 4
January 2024
- Lesson with
10 slides
Taal
Basisschool
Groep 4
Woordenschat thema 4
January 2018
- Lesson with
15 slides
Taal
Basisschool
Groep 4
taaltoets thema 4 oefenen
January 2021
- Lesson with
14 slides
Taal
Basisschool
Groep 4
Taal groep 4 TOETS oefenen
January 2021
- Lesson with
23 slides
Taal
Basisschool
Groep 4
Back To School Quiz
August 2024
- Lesson with
22 slides
ICT-basisvaardigheden
Basisschool
Groep 4
Taal thema 4 week 2 groep 4
January 2022
- Lesson with
20 slides
Taal
Basisschool
Groep 4
Groep 4, thema 4
January 2021
- Lesson with
10 slides
Woordenschat
Basisschool
Groep 4