What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Taal groep 4 TOETS oefenen
Je gaat de toets voor taal van morgen oefenen
1 / 23
next
Slide 1:
Slide
Taal
Basisschool
Groep 4
This lesson contains
23 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Je gaat de toets voor taal van morgen oefenen
Slide 1 - Slide
Wat is 'de levensfase'?
A
Een deel van je leven, eerst ben je kind, dan volwassen, dan bejaard.
B
Een vaas waarin je spullen over je leven zet.
C
Als je geboren wordt.
Slide 2 - Quiz
Wat is 'een peuter'?
A
een kind van 10 jaar
B
een kind van 2-4 jaar oud
C
een kind van 0-2 jaar
D
een bejaarde
Slide 3 - Quiz
Wat is 'een bejaarde'?
A
iemand die ouder dan 30 is
B
iemand die ouder dan 40 is
C
iemand die jonger dan 10 is
D
iemand die ouder dan 65 is
Slide 4 - Quiz
Wat is het tegenovergestelde van 'modern'?
A
ouderwets
B
bejaarde
C
peuter
D
modeloos
Slide 5 - Quiz
Wat gebeurt er als je opgroeit?
A
je wordt kleiner
B
je wordt groter
C
je wordt mooier
D
je wordt grappiger
Slide 6 - Quiz
Wat is er als je ergens 'een hekel aan hebt'?
A
je vindt het echt heel leuk
B
je vindt het echt heel stom
C
je vindt het echt heel grappig
D
je vindt het echt heel zielig
Slide 7 - Quiz
Welke zin is goed?
A
de agent heeft een pen
B
De agent heeft een pen
C
De agent heeft een pen.
D
De agent heeft pen.
Slide 8 - Quiz
Wat is er niet goed aan de volgende zin?
de buurman is een gekke man.
A
de woorden staan niet op de juiste plaats
B
de zin begint niet met een hoofdletter
C
de zin eindigt niet met een punt
Slide 9 - Quiz
Welke zin kun je maken met deze woorden?
werkwoord: eet
wie? mijn zusje
wat? een appel
A
Mijn zusje eet een appel.
B
Eet een appel mijn zusje.
C
Een appel mijn zusje eet.
D
Een appel eet mijn zusje.
Slide 10 - Quiz
Hoeveel klankgroepen heeft het woord?
man
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 11 - Quiz
Hoeveel klankgroepen heeft het woord?
vlinder
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 12 - Quiz
Hoeveel klankgroepen heeft het woord?
vierkantje
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 13 - Quiz
Wat is een 'bruidegom'?
A
een man die trouwt
B
een vrouw die trouwt
C
het meisje dat helpt op de bruiloft
D
het feest
Slide 14 - Quiz
Wat is de betekenis van 'morgenochtend'?
A
de ochtend van de dag na vandaag
B
de middag van de dag na vandaag
C
de avond van de dag na vandaag
D
vanochtend
Slide 15 - Quiz
Wat is de betekenis van 'algauw'?
A
langzaam
B
nooit
C
kort
D
snel
Slide 16 - Quiz
Wat is de betekenis van 'gewoonlijk'?
A
soms
B
meestal
C
nooit
D
altijd
Slide 17 - Quiz
Dit woord is verdeeld in ....
bo + ter
A
niks
B
klankgroepen
C
boter
D
sommen
Slide 18 - Quiz
Wat betekent 'rangschikken'?
A
iets uit elkaar halen
B
iets stoppen
C
iets op volgorde zetten
D
iets nieuw maken
Slide 19 - Quiz
Wat betekent 'het aanbreken van de ochtend'?
A
Het eindigen van de dag
B
Het beginnen van de dag
C
Het midden van de dag
D
Het slapen in de nacht
Slide 20 - Quiz
Wat betekent 'voortaan'?
A
vanaf nu
B
vanaf morgen
C
sinds gisteren
D
nooit
Slide 21 - Quiz
Wat is 'schrappen'?
A
opbellen
B
in een winkel
C
iets doorstrepen
D
moeder van een lammetje
Slide 22 - Quiz
Einde
Als je nou veel fouten hebt, dan moet je nog goed oefenen voor de toets morgen!
Slide 23 - Slide
More lessons like this
Quiz Taal Thema 4 oefenen voor toets
November 2023
- Lesson with
32 slides
Taal
Basisschool
Groep 4
Taal thema 4 week 3 groep 4
January 2022
- Lesson with
21 slides
Taal
Basisschool
Groep 4
Taal thema 4 week 2 groep 4
January 2022
- Lesson with
20 slides
Taal
Basisschool
Groep 4
Taal Thema 4
December 2023
- Lesson with
27 slides
Taal
Basisschool
Groep 4
Taal thema 4 week 3 groep 4
January 2024
- Lesson with
29 slides
Taal
Basisschool
Groep 4
Taal actief thema 4 woordenschat en zin
February 2023
- Lesson with
13 slides
Taal
Basisschool
Groep 4
Taal groep 5 TOETS oefenen
January 2021
- Lesson with
26 slides
Taal
Basisschool
Groep 5
Taal thema 4 groep 4 herhaling
February 2022
- Lesson with
15 slides
Taal
Basisschool
Groep 4