Grammar recap K

Grammar recap
Unit 1: History

1 / 46
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammar recap
Unit 1: History

Slide 1 - Slide

Grammar recap
In this test yourself, you will be asked questions about grammar, vocabulary and sentences of unit 1.
You are not allowed to use your book during this test yourself.
if you have questions, let me know.

Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je de past simple?
A
Als je het over nu wilt hebben.
B
Als je het over het verleden wilt hebben.
C
Als je het over de toekomst wilt hebben.
D
Wanneer je daar zin in hebt.

Slide 3 - Quiz

Wat geven de volgende woorden aan?
Last night, In 2015, This morning, When I was young.
A
Tijd
B
Wanneer er iets in het verleden is gebeurd.
C
Wanneer er iets in de toekomst gaat gebeuren.

Slide 4 - Quiz

Wat gebeurd er met de spelling van regelmatige woorden in de Past Simple?
A
Er komt een ed achter het woord.
B
Er komt een s achter het woord.
C
Er komt een es achter het woord.
D
Er gebeurd niks.

Slide 5 - Quiz

Welke zin is ontkennend?
A
I did play soccer.
B
Did you play soccer?
C
I didn't play soccer.
D
Have you ever played soccer?

Slide 6 - Quiz

Wat is de juiste Past Simple spelling van het woord study?
A
studyed
B
stud
C
study
D
studied

Slide 7 - Quiz

Vertaal deze zin naar het Engels en gebruik daarbij de Past Simple:
Gisteren heb ik een Netflix serie gekeken.

Slide 8 - Open question

Welk woord past er het beste in de zin?
Look at my____ clothes! They were very expensive.
A
brand new
B
designer
C
soldier
D
torn

Slide 9 - Quiz

Welk woord past het beste in de zin?
This sentence is very___.

A
amazed
B
worldwide
C
complex
D
past

Slide 10 - Quiz

Wat is de Nederlandse vertaling van event?
A
Toets
B
Gebeurtenis
C
Netwerk
D
Touw

Slide 11 - Quiz

Wat is de Engelse vertaling van kraal?
A
Bead
B
British
C
Drawing
D
German

Slide 12 - Quiz

Vertaal de zin naar het Nederlands:
They were so large that they filled a whole room

Slide 13 - Open question

Vertaal de zin naar het Engels:
De tijdlijn toont de geschiedenis van de computer

Slide 14 - Open question

Vertaal deze zin naar het Nederlands:
There wasn't anything romantic or funny in this email

Slide 15 - Open question

Vertaal deze zin naar het Engels:
De eerste computers leken helemaal niet op de computers die we nu hebben.

Slide 16 - Open question

Betekenen much en many allebei veel?
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quiz

Wanneer gebruik je Many?
A
Bij telbare woorden zoals teenagers.
B
Bij ontelbare woorden zoals money.

Slide 18 - Quiz

Wanneer gebruik je Much?
A
Bij telbare woorden zoals museums.
B
Bij ontelbare woorden zoals time.

Slide 19 - Quiz

Gebruik je much of many in de onderstaande zin?
I don't have ___ friends.
A
much
B
many

Slide 20 - Quiz

Waarbij gebruik je little en a little?
A
Bij telbare woorden
B
Bij ontelbare woorden

Slide 21 - Quiz

Vul in 'a' of 'an'. "We ate ... orange"
A
a
B
an

Slide 22 - Quiz

Wat is de Nederlandse vertaling van Originally?
A
Oorspronkelijk
B
Begrijpen
C
Presentatie
D
Creatief

Slide 23 - Quiz

Wat is de Engelse vertaling van het woord verkoop?
A
Sweet
B
Truth
C
Sales
D
Age

Slide 24 - Quiz

Welk woord past er het beste in de zin?
When another country invades your country you are at ____.
A
War
B
Age
C
Statistics
D
Creative

Slide 25 - Quiz

Vertaal deze zin naar het Engels:
Alan Turing speelde een heel belangrijke rol bij het ontcijferen van de codes.

Slide 26 - Open question

Vertaal deze zin naar het Nederlands:
Little is known about him.

Slide 27 - Open question

Vertaal deze zin naar Engels:
Sindsdien hebben computers de wereld veranderd.

Slide 28 - Open question

Wanneer gebruik je used to?
A
Als je iets wil vertellen over de toekomst.
B
Als je wilt vertellen over wat er vroeger altijd gebeurde.

Slide 29 - Quiz

Hoe gebruik je used to?
A
Used to + hele werkwoord.
B
Het hele werkwoord
C
used to + niks

Slide 30 - Quiz

Wat past het beste in de zin:
My parents _____ on holiday to spain, but now they go to Italy.
A
Used to go
B
Went
C
Have gone

Slide 31 - Quiz

Wat is de Nederlandse vertaling van Allies?
A
Bondgenoten
B
Leger
C
Redden

Slide 32 - Quiz

Welk woord past er het beste in de zin?
Please don't give away my ____!
A
Evacuation
B
Shout
C
Kill
D
Secret

Slide 33 - Quiz

Wat is de Engelse vertaling van het woord afstand?
A
Distance
B
Channel
C
Cliff
D
rescue

Slide 34 - Quiz

Vertaal deze zin naar het Nederlands:
Ted sent his message to his wife on 6 January 1993.

Slide 35 - Open question

Vertaal deze zin naar het Engels:
Tijdens de Tweede Wereldoorlog gebruikte het Britse leger computers.

Slide 36 - Open question

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
Can - _____ - Could
A
Can
B
Could

Slide 37 - Quiz

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
_____ - dug - dug
A
Dug
B
Dag
C
Dig

Slide 38 - Quiz

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
Teach - Taught - _____
A
Teach
B
teached
C
Taught

Slide 39 - Quiz

Welk woord past het beste in de zin:
That is a ______ idea!
A
Brilliant
B
Freedom
C
Strict
D
Truth

Slide 40 - Quiz

Wat is de Nederlandse vertaling van het woord summarise?
A
Verdergaan
B
Geweldig
C
Tot slot
D
Samenvatten

Slide 41 - Quiz

Welk woord past het beste in de zin?
We have a lot of ______ in this country.

A
Freedom
B
Opinion
C
Statistics
D
Survey

Slide 42 - Quiz

Vul de juiste vorm in. "The dog .... ate my homework".
A
which
B
who
C
wich
D
wo

Slide 43 - Quiz

Wanner gebruik je 'who'?
A
bij dieren of objecten
B
bij personen
C
bij objecten
D
alleen bij bekende personen

Slide 44 - Quiz

Waarom is het 'an hour' en niet 'a hour'?
A
hour begint met een medeklinker
B
hour begint met een klinker
C
de 'h' in hour spreek je uit als een harde 'h'
D
de 'h' in hour spreek je niet uit.

Slide 45 - Quiz

The end
This was the test yourself. 
You now know what you need to practise or study.
If you have any questions, ask them!
Good luck with the test!

Slide 46 - Slide