Les articles

Bonjour !

But du cours: comprendre la différence entre les articles et les utiliser
de façon correcte. 
1 / 18
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bonjour !

But du cours: comprendre la différence entre les articles et les utiliser
de façon correcte. 

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Féminin? Masculin?

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Féminin? Masculin?
Vaak kun je niet aan het woord zien of het mannelijk of vrouwelijk is! Maar...








Daarnaast zijn woorden over mannen (oncle, père, directeur) mannelijk en woorden die over vrouwen (tante, mère, institutrice) vrouwelijk... 


MANNELIJK
VROUWELIJK
woorden die eindigen op:

 -ment, -al, -eur, -on:

zijn vaak mannelijk

un règlement, un journal, un vendeur, un ballon
woorden die eindigen op:

- té, -sion, -euse, -elle, 
-ette,- ion
zijn vaak vrouwelijk

la beauté, la décision, la vendeuse, la canelle

Slide 3 - Slide

Als je vragen hebt, mag je mij altijd een berichtje sturen! 
Grammaire C : Les articles
  • In het Frans heb je :

    1. Het bepaald lidwoord (article défini)
    2. Het onbepaald lidwoord (article indéfini)
    3. Het delend lidwoord (article partitif)

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Grammaire C : Les articles
  • In het Frans heb je :

    1. Het bepaald lidwoord - le, la, l', les
    2. Het onbepaald lidwoord - un, une
    3. Het delend lidwoord - du, de la, de l', des

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

L'article partitif (du, de la, de l', des)
  • Je gebruikt het delend lidwoord als:

    1. Er in het Nederlands geen lidwoord voor een woord staat, én;
    2. Als de hoeveelheid onbekend is.
    Je dois faire des devoirs. / Je porte des vêtements. 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

L'article défini (le, la, l', les)
Je gebruikt het bepaald lidwoord als:           
                      
1. Je het hebt over iets in het algemeen, én;                              
2. Als in het Nederlands ook een bepaald lidwoord gebruikt, én;                3. Na de werkwoorden aimer, détester, préférer, adorer, (haïr).                                                                                  
Donne-moi le coca! Les élèves ont trop de devoirs. / Les Néerlandais adorent le vélo. / I  

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

L'article indéfini (un, une)
  • Je gebruikt het onbepaald lidwoord als:                                 je in het Nederlands 'een' gebruikt.

J'ai une idée. / Il a un grand frère. 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Let op 1!
  • Na een hoeveelheidswoord of bij een ontkenning gebruik je de/d':
    Il a bu beaucoup d'eau. / Il a beaucoup d'idées. / Il a beaucoup de problèmes.                                                                                                     Je ne fais pas de ski. / Il ne mange pas d'escargots. 
  • UITZONDERING OP LET OP 1: bij een ontkenning met être gebruik krijg je geen de/d':
    Ce n'est pas une bonne idée. / Ce n'est jamais la bonne réponse.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

hoeveelheidswoorden
verpakkingen, gewichten
maar ook:
un litre de lait
une tranche de jambon
un morceau de fromage
un verre d'eau
500 grammes de fraises
un pot de yaourt
un bol de céréales
une tasse de thé

combien d'argent
beaucoup de personnes
peu de temps
un peu de riz
assez de baguette
plus de coca
moins de problèmes


Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Geen hoeveelheid
De volgende woorden lijken hoeveelheidswoorden,
 maar zijn het niet: 
quelques jours
deux heures (alle getallen)
sans chaussures
plusieurs élèves

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Let op 2!

  • Na de werkwoorden aimer, préférer, détester, adorer, supporter en haïr gebruik je altijd een bepaald lidwoord, zelfs al zit er een ontkenning in de zin
    J'aime les chaussures. / Je n'aime pas les sports d'hiver. 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Keuze-schema
1 Staat er een ww als adorer in de zin? 
JA: gebruik le, la, l', les
NEE: ga naar vraag 2.
2 Staat er een woord van hoeveelheid in de zin?
JA: gebruik de of d'
Nee: ga naar vraag 3.
3 Staat er een ontkenning in de zin? 
JA, met een ander ww dan être: gebruik de of d'
Ja, met het ww être: gebruik un, une of le, la, l', les (letterlijk vertalen). 
NEE: ga door naar 4
4 Zou je in het Nederlands een lidwoord gebruiken? 
JA: gebruik un, une of le, la, l', les (letterlijk vertalen)
NEE: maar het is een woord in het algemeen: gebruik: le, la, l' of les
Nee: gebruik du, de la, de l', des.  

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Combineer: kies het juiste lidwoord
Mon frère veut un verre ..... coca.
Je voudrais ... tomates.
Tu manges peu .... pain.
Pour moi .... lait (melk) s'il vous plaît.
Je bois une bouteille ..... eau.
Nous mangeons .... chocolat.
de la 
du
de
des
de
d'

Slide 14 - Drag question

This item has no instructions

Tu as combien ... réponses correctes?
A
des
B
de
C
d'
D
de la

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Mon père n'aime plus ... viande.
A
de
B
d'
C
de la
D
la

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Tu peux me donner ... argent?
A
d'
B
de
C
l'
D
de l'

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Explique:
Nous n'aimons pas les questions difficiles.
Waarom 'les'?

Slide 18 - Open question

This item has no instructions