Les 1 Omzet

1 / 25
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programma
  1. Terugblik vorige les (10 min)
  2. Lesdoelen (5 min)
  3. Theorie (35 min)
  4. Pauze (15 min)
  5. Controlevragen (10 min)
  6. Inoefening (werkvorm) (30 min)
  7. Afsluiting/vooruitblik (10 min)

Slide 2 - Slide

Terugblik
  • Vorig blok
  • Toets bespreken

Slide 3 - Slide

Wat is een ander woord voor verkoopopbrengst?
A
Kosten
B
Winst
C
Omzet
D
Inkoop

Slide 4 - Quiz

Leerdoelen

Aan het eind van de les....

1. Weet je wat omzet is.

2. Kun je de omzet berekenen.

3. Kun je het verschil tussen bruto-omzet en netto-omzet uitleggen.

4. Weet je hoe je vanuit bruto-omzet netto-omzet kunt berekenen.

Slide 5 - Slide

Verkoopopbrengst

Verkoopopbrengst =
Het geld dat een eigenaar ontvangt voor de verkoop van zijn producten.
Dagopbrengsten worden opgeteld per week, per maand of een andere periode.


Verkoopopbrengst in een periode heet = Omzet

Slide 6 - Slide

Afzet

Afzet = de hoeveelheid verkochte goederen.


Omzet = afzet  x  de prijs.


Omzet wordt ook wel

(verkoop)opbrengst genoemd.


Slide 7 - Slide

Voorbeeld

Petra verkoopt in één week 80 tournedos.

Ze verkoopt ze voor € 30,00 per stuk.


Afzet = 80 tournedos.


De omzet (opbrengst) is:

80  x  € 30,- = € 2400,- 

Slide 8 - Slide

Bruto-omzet

Bruto-omzet =

Bedrag dat door de gast aan de ondernemer wordt betaald (exclusief btw)

Slide 9 - Slide

BTW

BTW =

Belasting die door de ondernemer aan de belastingdienst wordt betaald (belasting toegevoegde waarde).


Slide 10 - Slide

(onverwachte) Kosten

Bruto-omzet is niet de uiteindelijke omzet. Er gaan eerst nog kosten vanaf.


Voorbeelden van (onverwachte) kosten zijn:

  1. Teruggenomen gerechten
  2. Breuk
  3. Kortingen 

Slide 11 - Slide

Netto-omzet

Netto-omzet =

bruto-omzet - kortingen/ breuk/ teruggenomen gerechten.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Hoe zit het in elkaar?(in het kort)

Bruto-omzet (geld wat je ontvangt  bij verkoop)


- Kortingen (eventueel)
- Breuk (eventueel)
- Teruggekomen gerechten (eventueel)

= Netto-omzet




Slide 14 - Slide

Hoe noem je het aantal verkochte producten?
A
Omzet
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 15 - Quiz

Het totale bedrag van de verkochte producten noem je:
A
Omzet
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 16 - Quiz

Een zak chips kost € 1,20. Aan het begin van de dag liggen er 23 zakken in het schap. Aan het einde van de dag liggen er nog 11 zakken. Wat is de afzet geweest voor deze zak chips?
A
11
B
12
C
22
D
23

Slide 17 - Quiz

Waar staat de W voor in de afkorting B.T.W?
A
Waarde
B
Winst
C
Werk
D
Winkel

Slide 18 - Quiz

Bij welk onderdeel van
de (onverwachte) kosten
hoort de volgende afbeelding?
A
Korting
B
Breuk
C
Teruggekomen gerechten

Slide 19 - Quiz

Hoe bereken je de bruto-omzet?
A
Afzet - prijs
B
Winst x omzet
C
Afzet x prijs
D
Omzet - winst

Slide 20 - Quiz

Werkvorm placemat

Probeer in groepjes van 4 eerst ieder

voor zich de voorbeelden van bruto-

omzet naar netto-omzet uit te rekenen

op je eigen deel. Vergelijk daarna de

antwoorden en zet jullie eindantwoord

in het midden van de placemat.

timer
30:00

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Huiswerk

Maken:


  • Boek: Financieel management
  • H 1 Omzet
  • Opdrachten: 1 t/m 20



Slide 23 - Slide

Evaluatie leerdoelen

Aan het eind van de les....

1. Weet je wat omzet is.

2. Kun je de omzet berekenen.

3. Kun je het verschil tussen bruto-omzet en netto-omzet uitleggen.

4. Weet je hoe je vanuit bruto-omzet netto-omzet kunt berekenen.


Slide 24 - Slide

Vooruitblik op de volgende les

- Wanneer is de eerst volgende

   theorieles?


- Boek: Financieel management


- H 2 Inslag

Slide 25 - Slide