§4.9 - Spelling - hv2a

§4.9 - spelling
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

§4.9 - spelling

Slide 1 - Slide

Aan het eind van de les...
... kun je van een voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord maken.
... kun je van een tegenwoordig deelwoord een bijvoeglijk naamwoord maken.
... weet je wanneer je een trema, apostrof en/of accent gebruikt.

Slide 2 - Slide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord 
(v.d. als bn)
• Het voltooid deelwoord van de sterke werkwoorden op -en verandert als bijvoeglijk naamwoord niet.     het ei is gebakken - het gebakken ei

• Alle andere voltooide deelwoorden schrijf je als bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk.        de foto is vergroot - de vergrote foto

• Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord volgt de regels voor het vormen van het bijvoeglijk naamwoord.     het gewerkte uur - een gewerkt uur

Slide 3 - Slide

Tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord (t.d. als bn)
Ook een tegenwoordig deelwoord kun je als bijvoeglijk naamwoord gebruiken. Je plaatst het tegenwoordig deelwoord dan met of zonder -e voor het zelfstandig naamwoord.
De klas zit vol lachende leerlingen.

Ook hier houd je je aan de regels voor de vorming van het bijvoeglijk naamwoord.
Toen de leerling het antwoord niet wist, gaf hij een ontwijkend antwoord.

Slide 4 - Slide

Leestekens 3
Trema

• als je in één woord twee klinkers niet als één klank mag lezen:
ruïne, vacuüm, beïnvloeden, havoër, drieëntwintig;
• als het woord zonder trema verkeerd kan worden uitgesproken. Je schrijft dus géén trema op: buiig, beoefenen, financieel; 
• in het meervoud van zelfstandige naamwoorden op -ee: idee – ideeën
• in het meervoud van zelfstandige naamwoorden op -ie: kopie – kopieën

Slide 5 - Slide

Leestekens 3
Apostrof
• als één of meerdere letters zijn weggelaten: Ik heb ’m nog in ’t buurthuis gezien.
Let op: staat de apostrof aan het begin van de zin, dan begint het volgende woord met een hoofdletter: ’s Avonds kwam hij niet thuis;
• bij bezitsaanduiding van woorden die eindigen op een s-klank of op een lange klinker die je met één letter schrijft: Dennis’ rugzak,  Anna’s potlood
• na cijfers, afkortingen en afleidingen: vmbo’er, A4’tje, mp3’tje.

Slide 6 - Slide

Leestekens 3
Accent
Een accent zorgt ervoor dat je een woord op de juiste manier leest en uitspreekt: café, crème, hé!
• accent aigu (streepje naar rechts): cliché
• accent grave (streepje naar links): barrière
• accent circonflexe (dakje): enquête

Het accent aigu gebruiken we ook om nadruk te leggen op een woord.:
Deze shampoo is hét middel om van uw roos af te komen!
Je moet nú komen!

Slide 7 - Slide

Quizje
Kies steeds de juiste schrijfwijze

Slide 8 - Slide

De weg is verbreed.
De ___ weg
A
verbreedde
B
verbrede
C
verbreden
D
verbreedden

Slide 9 - Quiz

De trein werd verwacht.
De ___ trein
A
verwachtte
B
verwachtten
C
verwachte
D
verwachten

Slide 10 - Quiz

Een __ kind is een gelukkig kind.
A
spelend
B
spelende
C
spelenden

Slide 11 - Quiz

De ___ mensen keken niet goed uit.
A
lopend
B
lopende
C
lopenden

Slide 12 - Quiz

Wat is juist gespeld?
A
havo'er
B
havoër
C
havoèr
D
havoér

Slide 13 - Quiz

Wat is juist gespeld?
A
opticien
B
opticièn
C
opticiën
D
opticién

Slide 14 - Quiz

Wat is juist gespeld?
A
poezie
B
poézie
C
poèzie
D
poëzie

Slide 15 - Quiz

Wat is juist gespeld?

A
Max's boek
B
Maxs boek
C
Max' boek
D
Maxes boek

Slide 16 - Quiz

Verwerken
Maak opd. 1 tm 11 van §4.9

Slide 17 - Slide