U1 cours d'introduction

H3 U1 cours d'introduction
A: Introduction
Weektaak : Module Révision: vocabulaire en grammaire I en II online
-Quizvragen en ligne
-Exercice 1 en 2, en ligne
-Leren Apprendre 1

B: révision : vocabulaire de base / grammaire I et II
C: quiz en ligne / exercice 1 et 2
D: apprendre 1
1 / 33
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

H3 U1 cours d'introduction
A: Introduction
Weektaak : Module Révision: vocabulaire en grammaire I en II online
-Quizvragen en ligne
-Exercice 1 en 2, en ligne
-Leren Apprendre 1

B: révision : vocabulaire de base / grammaire I et II
C: quiz en ligne / exercice 1 et 2
D: apprendre 1

Slide 1 - Slide

A: introduction
vous avez besoin de : 
- votre livre : libre service
- un cahier
-deux stylos  (bleu ou noir et rouge)
-un marqueur
- un dictionnaire FN et NF

Slide 2 - Slide

B: module révision 
Vocabulaire thématique
Ga naar de online -omgeving en start bij MODULE RÉVISION 
Neem de woorden (vocabulaire) blokje 1 tm 5 (klik op plaatje) aandachtig door/ herhaal. Maak vervolgens de eerste oefening van module 1 révision.  
Je mag samenwerken. Je krijgt +/- 10  minuten voor het herhalen en maken van de oefening.

timer
10:00

Slide 3 - Slide

B: module révision grammaire I
Herhaal de werkwoorden uit klas 2. 

Probeer het eerst zonder hulp, is je antwoord fout? Raadpleeg dan pas het overzicht op bladzijde 148-156. 

Slide 4 - Slide

vrijdag 1 september
  1. unité 1 : drom-com : tekst / quiz online
  2.  regarder : klassikaal : VLOG , daarna maak je de opdrachten
  3. module révision : grammaire II oef 1 tm 5  
  4. apprendre 1 leren

-

Slide 5 - Slide

C: Bekijk de kaart aandachtig.
Zoek op de kaart la Réunion en la Martinique op. Zoek daarna nog twee Franse overzeese gebieden op. Maak daarna de quiz online.
we  kijken samen naar de VLOG (oef 1 en 2)

Slide 6 - Slide

B. module révision grammaire II
Maak oefening 1 tm 5. Je mag het grammatica overzicht achter in je werkboek gebruiken. 

(of online bij kopje révision : théorie)

Slide 7 - Slide

D:apprendre 1

Slide 8 - Slide

LE PASSÉ COMPOSÉ 
met avoir en etre klas 2

Slide 9 - Slide

Wat is een passé composé?
De passé composé is hetzelfde als in het Nederlands de V.T.T.
Oftewel: onderwerp + vorm van zijn of hebben + voltooid deelwoord.
Bijvoorbeeld: ik heb gelopen / wij hebben gefietst / zij zijn gegaan

In het Frans is de passé composé (V.T.T.): 
onderwerp + vorm van avoir of être + voltooid deelwoord

Slide 10 - Slide

De passé composé
bestaat uit 2 delen:

1: Hulpwerkwoord avoir of être

2: Voltooid deelwoord

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Wat zijn de vormen van het werkwoord être ?

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Video

Lesdoelen
- Ik ken de rijtjes van avoir en être uit mijn hoofd
- Ik weet wanneer ik het rijtje van avoir moet gebruiken en wanneer dat van être
- Ik kan zelf het voltooid deelwoord maken van werkwoorden die eindigen op -er en -ir
- Ik weet van welke onregelmatige werkwoorden ik het voltooid deelwoord uit mijn hoofd moet       leren.
- Ik kan het voltooid deelwoord  bij de werkwoorden die vervoegd worden met het     hulpwerkwoord être aanpassen

Slide 15 - Slide

Hoe maak je een passé composé?
STAPPENSCHEMA

Slide 16 - Slide

STAP 1
Kies of je de passé composé gaat maken met 
être of avoir

Slide 17 - Slide

Je kiest eigenlijk bijna altijd voor avoir.
Je kiest alleen voor être bij de volgende werkwoorden:

Slide 18 - Slide

Vervoegen met être
  • aller                             
  • arriver
  • entrer
  • rentrer
  • rester
  • monter

Slide 19 - Slide

Bijvoorbeeld (être)
Elle (aller) .........               Elle est allée
Nous (entrer) ....              Nous sommes entrés
Pierre (monter)...            Pierre est monté


Slide 20 - Slide

Alle andere werkwoorden krijgen dus een vorm van avoir
Bijvoorbeeld:
Tu (regarder)...                         Tu as regardé
Vous (manger)...                      Vous avez mangé
Jean et Pierre (acheter)       Jean et Pierre ont acheté

Slide 21 - Slide

STAP 2
Maak het voltooid deelwoord 

Slide 22 - Slide

Voltooid deelwoord zelf maken:
  • Je werkwoord eindigt op -er: haal -er weg, zet er é voor in de plaats.
     Bijvoorbeeld: regarder  --> regarder --> regard --> regardé
  • Je werkwoord eindigt op -ir: haal  -ir weg en zet er een i voor in de plaats.
  • Bijvoorbeeld: finir -->  fin--> fini
  • Je werkwoord eindigt op -re: haal -re weg, zet er een u voor in de plaats. Bijvoorbeeld: attendre--> attend--> attendu

Slide 23 - Slide

STAP 3
LET OP!!!!
Deze stap doe je alleen als je bij stap 1 gekozen hebt voor être!

Slide 24 - Slide

Deze stap alleen doen als je voor être gekozen hebt!
Is het onderwerp van je zin (het onderwerp staat vóór de vorm van être):
  • vrouwelijk enkelvoud (elle of een meisjesnaam of vrouwelijk persoon): zet een extra -e achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elle est allée
  • Mannelijk meervoud (ils of nous of vous): zet een extra -s achter het voltooid deelwoord. Bijv. Ils sont entrés
  • Vrouwelijk meervoud (elles of meerdere meisjesnamen of vrouwelijke personen): zet een extra -es achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elles sont montées

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

SAMENVATTING
  1. Kies of je met avoir of être moet werken en vul die vorm vast in
  2. Maak zelf het voltooid deelwoord als je werkwoord op -er of -ir of -re eindigt . 
  3. Als je bij stap 1 voor être hebt gekozen, kijk je of het onderwerp van de zin vrouwelijk enkelvoud of meervoud is, of mannelijk meervoud. Dan doe je stap 3 en voeg je eventueel een extra -e of -s of -es toe aan je voltooid deelwoord.
  4. Er zijn ook een aantal onregelmatige voltooide deelwoorden

Slide 27 - Slide

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
gagner
B
faire
C
aller
D
avoir

Slide 28 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester
B
aller
C
regarder
D
entrer

Slide 29 - Quiz

Elle (regarder, passé composé) un film sur Netflix
A
a regardé
B
est regarder
C
est regardé
D
est regardée

Slide 30 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
rentrer
B
être
C
écouter
D
louer

Slide 31 - Quiz

Elles... (parler)
(passé composé)
A
ont parlé
B
sont parlé
C
sont parler
D
ont parlées

Slide 32 - Quiz

Ils (envoyer, passé composé)5
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 33 - Quiz