1. hij, zij (ze), of het; hem of haar; zijn of haar
3. vrouwelijke woorden: zij, ze en haar
vrouwelijke personen en dieren
woorden met bepaalde uitgangen (-teit, -heid, -ing, -theek, enz.)
Slide 8 - Slide
2. die of dat; deze of dit
Die en deze verwijzen naar de-woorden
Die jongen/deze jongen
Dat en dit verwijzen naar het-woorden
Dat meisje/dit meisje
Slide 9 - Slide
Hen of hun
Hen
als het een lijdend voorwerp is
na een voorzetsel
Hun
als het meewerkend voorwerp is en er geen voorzetsel voor staat
Gebruik het nooit als onderwerp
Slide 10 - Slide
Dat of wat
Dat verwijst naar
een het-woord (het meisje dat daar loopt)
Slide 11 - Slide
Dat of wat
2. Wat verwijst naar:
een overtreffende trap (Het mooistewat ik heb gezien ...)
een onbepaald voornaamwoord ( Alles wat we gedaan hebben...)
een hele zin (Ik moest alles alleen afwassen, wat ik heel vervelend vond)
Slide 12 - Slide
Wie of waar
Wie bij personen (voorzetsel + wie)
De man op wie ik wacht.
Waar bij zaken (waar + voorzetsel)
De brief waarop ik wacht.
Slide 13 - Slide
Verwijswoorden onduidelijk
Verwijswoorden die terugwijzen naar iets wat helemaal niet in de tekst staat.
Natuurlijk is natuurbescherming blij met wildviaducten, omdat ze dan gemakkelijk van de ene kant van de snelweg naar de andere kant kunnen komen.
Slide 14 - Slide
Verwijswoorden: onduidelijk
Soms is het niet duidelijk naar welk antecedent bedoeld wordt.
Karianne zei tegen Daniëlle dat ze haar blonde haren voor de presentatie bruin moest laten verven, omdat dat intelligenter stond.
Slide 15 - Slide
Quizzzz
Slide 16 - Slide
Na de omwenteling kon de Libische bevolking eindelijk middels verkiezingen ... stem laten horen.
A
zijn
B
haar
C
het
D
zij
Slide 17 - Quiz
Van de directie mocht Niels het t-shirt ... de tekst 'I'm the devil' stond, op school niet meer dragen.
A
op wie
B
waaraan
C
waar
D
waarop
Slide 18 - Quiz
Zo'n groot bedrijf zal voor ... werknemers toch wel een goede afvloeiingsregeling hebben; of heeft ... nooit over dat soort voorzieningen nagedacht?
A
haar, zij
B
hen, hij
C
zijn, het
D
zijn, zij
Slide 19 - Quiz
Misschien moet je maar aan ... vragen of ... je na het feest naar het station kunnen brengen.
A
hun, hun
B
hun, ze
C
hen, ze
D
hen, hen
Slide 20 - Quiz
Een voorzitter over ... zoveel mensen klagen, kan beter opstappen en zijn positie ter beschikking stellen.
A
wat
B
die
C
wie
D
dat
Slide 21 - Quiz
Onze bibliotheek gaat al ... leden voorzien van een chipkaart, waarmee ze maandelijks tien uur gratis kunnen internetten.
A
haar
B
zijn
C
hem
D
het
Slide 22 - Quiz
Vroeg of laat zal een van ... met de waarheid voor de dag moeten komen.
A
hun
B
hen
C
ze
D
zij
Slide 23 - Quiz
Toen ... hem om een extra verlofdag vroegen, zei de rector tegen ... dat hij daar geen mogelijkheden voor zag.
A
hun, hun
B
zij, hen
C
zij, zij
D
zij, hun
Slide 24 - Quiz
In dat huis zouden we nog wel willen wonen, maar... hier vinden we afzichtelijk.
A
dat
B
wat
C
dit
D
die
Slide 25 - Quiz
Friesland heeft ... grote meren, Emmeloord ... Poldertoren en deze Noord-Hollands vesting heeft ... zeventiende-eeuwse verdedigingswerken om toeristen aan te trekken.
A
zijn, zijn, zijn
B
haar, haar, zijn
C
haar, hem, het
D
zijn, zijn, haar
Slide 26 - Quiz
Het oude handschrift... daar tentoongesteld is, beschrijft het verhaal van ridder Walewijn en het zwevende schaakbord.
A
dat
B
die
C
wat
D
wie
Slide 27 - Quiz
Elise heeft de jongen ... ze prachtige cd's cadeau kreeg, hartelijk bedankt.
A
waaraan
B
aan wie
C
van wie
D
wie
Slide 28 - Quiz
Heb je het gereedschap ... je het toilet gerepareerd hebt, bij de GAMMA gekocht of bij de Praxis?
A
waarmee
B
waar
C
waaraan
D
wat
Slide 29 - Quiz
Heeft de arts ... niet verteld dat ... in de tropen veel risico lopen op besmettelijke ziekten?
A
hen , ze
B
hun, hun
C
hen, hun
D
hun, ze
Slide 30 - Quiz
Als ze de kans kreeg, las Meline stiekem alle sms'jes ... haar vriend antwoord had gegeven.